Op 30 april 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een tussenbeschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2004. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de thuissituatie van de minderjarige, die feitelijk in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er jarenlang sprake is geweest van mishandeling, onderstimulatie en pedagogische onmacht in de thuissituatie, wat heeft geleid tot vermoedens van hechtingsproblematiek en trauma bij de minderjarige. De kinderrechter heeft de ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de zitting zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader verschenen, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De opvoedvaardigheden van de moeder schieten tekort, en de minderjarige heeft behoefte aan structuur en begeleiding. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van vier maanden, met de mogelijkheid om het verzoek voor de gehele duur later te behandelen. Tevens is er een onderzoek aangevraagd naar een gezagsbeëindigende maatregel bij de Raad voor de Kinderbescherming. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.