ECLI:NL:RBDHA:2018:5673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
NL18.2056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jehova's getuigen in Rusland en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiseres, een Russische nationaliteit hebbende Jehova's getuige, op 14 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 11 augustus 2017 afgewezen, maar trok dit besluit tijdens de zitting op 30 augustus 2017 in. Op 25 januari 2018 werd een nieuw besluit genomen, waarin de aanvraag opnieuw werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 3 mei 2018 ter zitting is behandeld in Middelburg. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde en een tolk, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 3 mei 2018 het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor asiel, ondanks de verslechterde situatie voor Jehova's getuigen in Rusland. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had onderzocht of de actuele ontwikkelingen voor eiseres een bedreiging vormden, en dat de informatie over de vervolging van Jehova's getuigen niet was meegenomen in het besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak, en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-.

De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris in zijn besluit niet was ingegaan op de schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, wat ook een belangrijke overweging was in de uitspraak. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2056
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eiseres heeft op 14 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd.
Bij besluit van 11 augustus 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
Het beroep van eiseres tegen dit besluit is op 30 augustus 2017 ter zitting van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, behandeld. Verweerder heeft het besluit van 11 augustus 2017 ter zitting ingetrokken.
Bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op de aanvraag van eiseres beslist. Daarbij is de asielaanvraag van 14 juni 2017 afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Vinarskaya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft de Russische nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Aan haar asielrelaas heeft eiseres ten grondslag gelegd dat de religie van eiseres, Jehova’s getuigen, in 2017 in Rusland verboden is verklaard. Hierdoor was en is het voor eiseres onmogelijk om haar geloof in vrijheid te kunnen belijden. Daarnaast heeft zij persoonlijk problemen ondervonden tijdens de uitoefening van haar religie, zoals het prediken en het verrichten van missionariswerkzaamheden.
3. Verweerder heeft de daartoe door eiseres gestelde feiten niet in twijfel getrokken. In de kern komt het standpunt van verweerder erop neer dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van Rusland staat en de incidenten die ze in Rusland heeft meegemaakt onvoldoende zwaarwegend worden geacht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt zij een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd en overweegt daartoe het volgende.
5. Uit de door eiseres overgelegde informatie volgt dat de situatie voor Jehova’s getuigen is verslechterd nadat eiseres haar land van herkomst op 12 juni 2017 heeft verlaten. Het oordeel van het Russische Hooggerechtshof van 20 april 2017, waarbij de groepering van Jehova’s getuigen als een extremistische organisatie wordt beschouwd en wordt verboden, is in juli 2017 bevestigd. Jehova’s getuigen riskeren een gevangenisstraf van maximaal zes jaar indien zij elkaar blijven ontmoeten voor godsdienstige activiteiten omdat zij dan deelnemen aan een extremistische organisatie. De rechtbank verwijst voor dit laatste naar het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie van juli 2017 van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze informatie niet in het bestreden besluit heeft betrokken.
6. In het kader van de samenwerkingsverplichting, die is neergelegd in artikel 4, eerste lid van de Kwalificatierichtlijn [1] , dient verweerder te onderzoeken of actuele ontwikkelingen over de positie van Jehova’s getuigen in Rusland voor eiseres een zodanige bedreiging vormen dat zij gegronde vrees heeft om vanwege haar religie daadwerkelijk te worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat nagelaten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 5 september 2012 in de zaken Y. en Z. (C-71/11 en C-99/11, JV 2012/403). Dat de aantallen van strafvervolging van individuele Jehova’s getuigen veeleer duiden op vervolging op basis van persoonlijke indicaties, heeft verweerder op geen enkele wijze onderbouwd.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit, met betrekking tot artikel 29, eerste lid. aanhef en onder b, van de Vw, in het geheel niet is ingegaan op het beroep van eiseres op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken, gelet op het feit dat reeds eerder een besluit op de asielaanvraag is ingetrokken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier, op 3 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU