ECLI:NL:RBDHA:2018:5735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
C/09/548117 / FA RK 18-1119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen na langdurige uithuisplaatsing en instabiliteit in de ouder-kindrelatie

Op 9 mei 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 31 januari 2018 een verzoek ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als voogdes te benoemen. De minderjarigen waren sinds juni 2011 uit huis geplaatst en verbleven in een projectgezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de man] en [de vrouw 2], niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen en de onbetrouwbaarheid van de ouders in het verleden.

De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarigen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat er geen structurele omgang met de ouders heeft plaatsgevonden. De moeder heeft een beperkte rol in het leven van de kinderen, terwijl de vader gedurende twee jaar geen contact heeft gehad. De kinderrechter concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd en dat de aanvaardbare termijn voor de ouders om hun verantwoordelijkheden te hernemen, is overschreden. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland benoemd tot voogdes over de minderjarigen.

De beslissing is genomen met het oog op de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van de minderjarigen, die inmiddels gehecht zijn geraakt aan hun projectgezin. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat er begeleiding nodig is voor zowel de pleegouders als de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: FA RK 18-1119 / C/09/548117
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Beschikking van de kinderrechter
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 31 januari 2018 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1]
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats 2]
hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw 1] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling:

De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
alsmede

[pleegouders 1]

de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek.
Op 9 mei 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [a] , namens de Raad;
  • mevrouw [pleegouders 2] , namens de gecertificeerde instelling;
  • mevrouw [C] , namens Kenter Jeugdhulp;
  • de pleegouders.
Verder zijn opgeroepen en niet verschenen:
  • de vader;
  • de moeder, zulks na voorafgaande kennisgeving;
  • Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (opgeroepen als informant).

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
  • De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 oktober 2017 de ondertoezichtstelling en de machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een projectgezin verlengd van 12 oktober 2017 tot 12 oktober 2018.
  • Sinds juni 2011 verblijven de minderjarigen in het huidige, perspectief biedende projectgezin.

Verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te benoemen tot voogdes over de minderjarigen. De Raad heeft, blijkens de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De minderjarigen zijn op jonge leeftijd uit huis geplaatst. Ze zijn destijds gescheiden van hun primaire gehechtheidsfiguren. Er zijn de afgelopen jaren wisselingen geweest in het contact tussen de minderjarigen en de ouders; in de eerste jaren was de moeder onbetrouwbaar in het nakomen van haar afspraken, de laatste twee jaar hebben de minderjarigen de vader niet gezien. [minderjarige 1] is een gevoelige jongen, die driftig kan worden. [minderjarige 2] heeft op school last van faalangst en laat daar controlegedrag zien. De minderjarigen laten in het projectgezin een positieve ontwikkeling zien. Ondanks de positieve ontwikkelingen blijven de kinderen kwetsbaar en is er nog sprake van een bedreigde ontwikkeling. De minderjarigen hebben een onrustige start van hun leven gehad. De kwetsbaarheid van de kinderen blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat [minderjarige 2] een terugval in haar gedrag heeft laten zien na het contactmoment met de vader in oktober 2017. Zij liet toen thuis en op school meer controlegedrag zien. Gezien hun verleden, hebben de minderjarigen bovenmatig veel behoefte aan voorspelbaarheid en betrouwbaarheid. Zij zijn gehecht aan het projectgezin en het is van belang dat zij daar kunnen blijven. De moeder heeft op dit moment een stabiele rol op afstand, door middel van een contactregeling. Haar draaglast is beperkt, waardoor de huidige regeling (vier a vijf keer per jaar) op dit moment het hoogst haalbare is. De vader heeft jarenlang structureel contact gehad met de minderjarigen. In 2015 is er gesproken over gezagsbeëindiging, waarna de vader gedurende twee jaar geen contact met de minderjarigen heeft gehad. Het handelen van de vader in de afgelopen jaren heeft ertoe geleid dat de minderjarigen niet meer onbevangen in het contact staan met hem. Een plaatsing in het vrijwillig kader is niet haalbaar, onder andere omdat de vader de projectouders niet vertrouwt. Daarnaast twijfelt de Raad aan het vermogen van de ouders om zonder dwingend kader weloverwogen beslissingen te nemen. Voortzetting van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is echter ook geen wenselijke situatie, omdat er niet meer wordt gewerkt aan terugplaatsing. De Raad verzoekt daarom het gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen. De situatie is nog te kwetsbaar om de voogdij bij de projectouders te beleggen, mede omdat de vader last heeft van negatieve gevoelens richting hen en omdat de minderjarigen nog geen stabiele contactregeling hebben met de vader. De Raad verzoekt daarom Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als voogdes over de minderjarigen te benoemen.
De pleegmoeder heeft aangegeven dat het goed gaat met de minderjarigen en dat de bezoekmomenten met de moeder goed verlopen. Volgende week zal er sinds lange tijd weer een bezoekmoment met de vader plaatsvinden.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De kinderrechter is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. De kinderrechter overweegt daartoe dat de minderjarigen een belaste voorgeschiedenis kennen, onder meer omdat zij op jonge leeftijd uit huis zijn geplaatst en er vervolgens geen sprake was van structurele omgang tussen de minderjarigen en de ouders. De minderjarigen zijn kwetsbaar. [minderjarige 1] is bovendien gevoelig en laat driftbuien zien. [minderjarige 2] heeft last van faalangst en laat op school controlegedrag zien. Beide minderjarigen hebben daarnaast behoefte aan duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. De kinderrechter ziet in dit alles een concrete, ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. De draaglast van de moeder is bovendien beperkt, waardoor de huidige omgangsregeling van vier à vijf keer per jaar het hoogst haalbare is. De vader heeft daarnaast twee jaar geleden de omgangsmomenten met de minderjarigen beëindigd. Gelet op deze omstandigheden, acht de kinderrechter het niet aannemelijk dat ouders binnen afzienbare tijd de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op zich kunnen nemen.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de aanvaardbare termijn dat de minderjarigen sinds 2011 bij de projectouders verblijven. De minderjarigen krijgen bij de projectouders de stabiliteit die zij nodig hebben en deze plek is voor hen perspectief biedend. Zij zijn daarnaast gehecht geraakt aan de projectouders. De kinderrechter acht het voor de ontwikkeling van de minderjarigen van belang dat er duidelijkheid wordt gecreëerd over hun opvoedings- en ontwikkelingsperspectief. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn tijdelijke kinderbeschermingsmaatregelen, die als doel hebben terugwerken naar een thuisplaatsing. Dat is echter niet langer aan de orde. De maatregelen zullen de onduidelijkheid over het toekomstperspectief in stand houden en kunnen daardoor de ontwikkeling van de minderjarigen belemmeren. In de weging tussen het behouden van de juridische band tussen ouder en kind en het belang van de minderjarigen bij continuïteit van en duidelijkheid over hun opvoedingssituatie, kent de kinderrechter zwaarwegende betekenis toe aan het belang van de minderjarigen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders in staat kunnen worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen, inmiddels is overschreden. De kinderrechter zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de minderjarigen komt te ontbreken, dient de kinderrechter op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de kinderrechter dat de minderjarigen, de pleegouders en de ouders nog begeleiding behoeven. De omgangsregeling met de moeder is inmiddels stabiel, maar tussen de minderjarigen en de vader zal binnenkort weer voor het eerst omgang plaatsvinden. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat een onafhankelijke derde de betrokkenen nog verder zal begeleiden. De kinderrechter zal daarom, gezien het verzoek van de Raad, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als voogdes over de minderjarigen benoemen.

Beslissing

De kinderrechter:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de vader: [de man] , geboren op [geboortedag 3] 1980 te [geboorteplaats 4]
en
de moeder: [de vrouw 2] , geboren op [geboortedag 4] 1985 te [geboorteplaats 5]
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1]
  • [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats 2] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.