ECLI:NL:RBDHA:2018:5811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
AWB 18/1029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijwillige vertrektermijn in terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, die was afgewezen met een terugkeerbesluit. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 april 2018 zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat het in geschil is of de vrijwillige vertrektermijn in het terugkeerbesluit had moeten worden verlengd. Eiseres stelde dat zij recht had op een langere termijn vanwege haar zwangerschap en haar relatie met een Nederlandse man. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen verzoek had ingediend voor verlenging van de vertrektermijn en dat de wetgeving bepaalt dat de vertrektermijn maximaal vier weken bedraagt. Eiseres had, indien zij meende recht te hebben op een langere termijn, een verzoek moeten indienen bij de staatssecretaris.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet op de juiste wijze een verzoek tot verlenging had ingediend en bovendien niet ter zitting was verschenen om haar belangen toe te lichten. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1029
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[naam] eiseres,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers
,verweerder,
gemachtigde: mr. F. Ticheler.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “uitwisseling” afgewezen. Dit besluit is tevens een terugkeerbesluit.
Hiertegen heeft eisers een bewaarschrift ingediend.
Bij besluit van 24 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Tussen partijen is in geschil of verweerder de vrijwillige vertrektermijn in het terugkeerbesluit had moeten verlengen.
2. Eiseres stelt in beroep dat verweerder haar op grond van haar specifieke omstandigheden een langere vertrektermijn had moeten verlenen dan de standaard vertrektermijn van vier weken (28 dagen). Zij heeft een duurzame relatie met een Nederlandse man en ten tijde van het bestreden besluit was zij 35 weken zwanger.
Gelet hierop is er aanleiding om de vertrektermijn te verlengen met een passende periode zoals bedoel in artikel 7, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien kan eiseres na de geboorte van haar kind, nu de vader reeds voor de geboorte tot erkenning is overgegaan, ingevolge het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) aanspraak maken op verblijf in Nederland als verzorgende ouder van een minderjarig kind. Ook met het oog hierop dient de beslistermijn te worden verlengd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen aanvraag heeft gedaan voor het verlengen van de vrijwillige vertrektermijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Nederlandse wetgever heeft artikel 7, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn geïmplementeerd in de artikelen 61 en 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Een verdere uitwerking heeft plaats gevonden in paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en artikel 6.3. van het Voorschrift Vreemdelingen (VV). Beoordeeld moet daarom worden of verweerder deze regels juist heeft toegepast. In deze zaak zijn de volgende regels van belang.
5. Artikel 61, eerste lid, van de Vw luidt: “De vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, dient Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.”
Artikel 62 van de Vw, voor zover van belang, luidt:
“1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
(…)
3. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de duur van de verlenging en worden de gevallen aangewezen waarin de termijn kan worden verlengd.”
Volgens paragraaf A3/3 van de Vc – voor zover van belang – kan een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV.
Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:
- persoonlijk bij één van de loketten van de IND;
- schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.
Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.
Artikel 6.3, vijfde lid, van het VV luidt:
“Het verzoek om de vertrektermijn te verlengen, wordt in persoon ingediend bij de ambtenaar belast met het begeleiden van de terugkeer of het loket van de IND.”
6. Niet in geschil is dat eiseres, na de uitreiking van het terugkeerbesluit, niet op de geëigende wijze een verzoek heeft gedaan om verlenging van de vertrektermijn.
7. De rechtbank overweegt dat de artikelen 61 en 62 van de Vw zo moeten worden gelezen, dat de vertrektermijn in een terugkeerbesluit maximaal vier weken (28 dagen) bedraagt. Dat betekent dat door verweerder in het terugkeerbesluit zelf geen langere vertrektermijn dan vier weken kan worden gegeven. Als eiseres meent recht te hebben op een langere vertrektermijn, dan moet zij een daartoe op voorgeschreven wijze gericht verzoek aan verweerder doen, die daar dan op zal moeten beslissen. Als eiseres het met die beslissing vervolgens niet eens is, staat daartegen beroep open.
Het onderhavige beroep kan er niet toe leiden dat verweerder de vertrektermijn alsnog verlengt. Daarbij komt dat er gerede twijfel bestaat of eiseres bij een beslissing op het onderhavige beroep nog wel belang heeft. Immers in januari 2018 was eiseres reeds 35 weken zwanger, welke zwangerschap de reden was voor de wens uitstel van vertrek te krijgen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat die zwangerschap niet meer aan de orde is. Bovendien zijn eiseres en haar gemachtigde niet ter zitting verschenen, waardoor geen toelichting mogelijk is geweest op de vraag welk belang er nog bestaat bij deze zaak. Een en ander betekent dat er aanleiding is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.