ECLI:NL:RBDHA:2018:5903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van eiser, een Eritrese nationaliteit houder die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 11 december 2015 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en minderjarige broertjes en zusjes. Deze aanvraag werd op 7 november 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 21 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat het bezwaarschrift voor het verstrijken van de termijn was verzonden. Eiser had gesteld dat het bezwaarschrift op 5 december 2016 was gedateerd en dat het via Vluchtelingenwerk Nederland was ingediend, maar kon geen verzendbewijs overleggen. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van bezwaar liep tot en met 6 december 2016 en dat het bezwaarschrift pas op 8 december 2016 door verweerder was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, en dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 11 december 2015 heeft eiser een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend ten behoeve van zijn echtgenote en zijn minderjarige broertje en zusje, waarvan hij stelt de pleegvader te zijn.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser onder verwijzing naar artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat hij het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn per post heeft verzonden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser er op dat de dagtekening van het bezwaarschrift 5 december 2016 is, dat het bezwaarschrift door tussenkomst van Vluchtelingenwerk Nederland is ingediend en dat ook zij hebben verklaard dat het bezwaarschrift tijdig per post is verzonden. Verder voert eiser aan dat hij het verzendbewijs dat verweerder heeft gevraagd niet kon vinden omdat hij niet over een deugdelijke administratie beschikt. Daarnaast meent eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het primaire besluit niet naar de gemachtigde van eiser te sturen aangezien eiser daar domicilie had gekozen. Daarbij wijst eiser er op dat verweerder rekening dient te houden met bijvoorbeeld de achtergrond van eiser en de omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet beheerst. Gelet op deze omstandigheden had verweerder het bezwaarschrift inhoudelijk dienen te behandelen, aldus eiser.
4. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.1
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar of beroep achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Niet in geschil is dat de termijn voor het instellen van bezwaar liep tot en met 6 december 2016. Ook is niet in geschil dat eiser het bezwaarschrift aangetekend heeft verzonden. Evenmin wordt door eiser betwist dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn door verweerder is ontvangen. Gelet op het vorenstaande dient eiser aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn per post is bezorgd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij tweemaal aan Vluchtelingenwerk Nederland heeft gevraagd of zij bewijsstukken van de verzending van het bezwaarschrift hebben, maar dat Vluchtelingenwerk aan hem heeft gemeld dat zij dergelijke bewijsstukken niet hebben. Nu eiser evenmin zelf het verzendbewijs heeft kunnen vinden, is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift voor het aflopen van de bezwaartermijn per post is bezorgd. Dat de dagtekening van het bezwaarschrift 5 december 2016 is kan niet tot een ander oordeel leiden nu uit de dagtekening niet is op te maken wanneer de brief ter post is bezorgd.
5.2
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5196), is het uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift weliswaar op de tweede werkdag na de laatste dag van de termijn is ontvangen, namelijk op 8 december 2016, maar dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat het bezwaar gelet op voornoemde jurisprudentie tijdig is ingediend. Eiser heeft namelijk enkel gesteld maar niet met bewijsstukken onderbouwd dat het poststuk via PostNL is verstuurd. De rechtbank is dan ook, gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen, van oordeel dat eiser het bezwaarschrift niet op tijd heeft ingediend.
5.3
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Dat het bezwaarschrift van eiser door Vluchtelingenwerk Nederland is ingediend en dat zowel eiser als Vluchtelingenwerk Nederland het verzendbewijs niet kunnen vinden dient voor rekening en risico van eiser te komen. Het betoog dat verweerder rekening had dienen te houden met de achtergrond van eiser en de omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet beheerst zijn evenmin omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Eiser heeft immers tijdig hulp gezocht bij Vluchtelingenwerk Nederland en van een dergelijke organisatie mag het belang van tijdig indienen van het bezwaar bekend worden verondersteld. Het betoog dat verweerder het primaire besluit naar de gemachtigde van eiser had moeten sturen kan eveneens niet slagen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de gemachtigde van eiser bij brief van 31 maart 2017 voor het eerst namens eiser heeft opgetreden. Nu verweerder het primaire besluit voor deze datum - namelijk op 7 november 2016 - heeft genomen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het primaire besluit naar de gemachtigde van eiser te sturen.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
griffier De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.