ECLI:NL:RBDHA:2018:5903
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van eiser, een Eritrese nationaliteit houder die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 11 december 2015 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en minderjarige broertjes en zusjes. Deze aanvraag werd op 7 november 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 21 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat het bezwaarschrift voor het verstrijken van de termijn was verzonden. Eiser had gesteld dat het bezwaarschrift op 5 december 2016 was gedateerd en dat het via Vluchtelingenwerk Nederland was ingediend, maar kon geen verzendbewijs overleggen. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van bezwaar liep tot en met 6 december 2016 en dat het bezwaarschrift pas op 8 december 2016 door verweerder was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, en dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.