ECLI:NL:RBDHA:2018:5906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische behandeling in Armenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 mei 2018, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ongegrond verklaard. Eiseres, een Armeense nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Dit advies concludeerde dat eiseres onder bepaalde voorwaarden in staat was om te reizen en dat er geen reëel risico was op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) om medische redenen.

De rechtbank stelde vast dat eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de benodigde medische behandeling in Armenië niet beschikbaar was of dat zij geen toegang zou hebben tot deze behandeling. Eiseres had weliswaar aangevoerd dat het voor haar niet verantwoord was om te reizen, maar dit werd niet voldoende onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat het BMA-advies zorgvuldig en inzichtelijk was en dat eiseres geen medische stukken of contra-expertise had overgelegd die de inhoudelijke juistheid van het BMA-advies konden betwisten.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, omdat het duidelijk was dat de bezwaren het eerdere besluit niet zouden veranderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen de echtgenoot en dochter van eiseres. Als tolk is verschenen A.M. Kurdyan.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Armeense nationaliteit. Op 16 mei 2017 is namens eiseres een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
2. Verweerder heeft de aanvraag onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 22 juni 2017 (het BMA-advies) afgewezen. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres onder bepaalde voorwaarden wel in staat is om te reizen. Verder blijkt uit de nota van het BMA van 9 oktober 2017 dat er een kleine kans is dat uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) om medische redenen. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het voor haar niet verantwoord is om te reizen, dan wel dat er medische voorzieningen noodzakelijk zijn zoals begeleiding door een vertrouwde derde. Verder voert eiseres aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is. Daartoe voert eiseres onder verwijzing naar de WBV 2017/8 aan dat de arts van het BMA de beschikbaarheid van de behandeling dient te onderzoeken en niet kan volstaan met het onderzoeken van de enkele aanwezigheid van de behandeling. Eiseres stelt daarnaast onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, nr. 41739 (Paposhvili) dat niet alleen bekeken dient te worden of het verantwoord is om te reizen, maar dat ook onderzoek verricht moet worden naar de impact van een eventuele uitzetting naar het land van herkomst en de vraag of er bij uitzetting een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Nu dit niet is gebeurd, is het onderzoek onvolledig. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit alsnog onderzocht moet worden. Verder wijst eiseres er op dat het de vraag is of de desbetreffende alternatieve medicatie ook in haar geval als alternatief kan gelden. Daarnaast voert eiseres aan dat op grond van het BMA-advies niet uit te sluiten is dat het uitblijven van een behandeling zou kunnen leiden tot een medische noodsituatie. Ook betoogt eiseres dat, nu verweerder stelt dat de medicatie aanwezig is, verweerder de duur van de continuering van de behandeling had moeten onderzoeken. Wat betreft de medicijnen voert eiseres aan dat verweerder niet is ingegaan op hetgeen in bezwaar over Olanzapine is opgemerkt en dat Paroxetine en Loraxepam enkel verkrijgbaar zijn middels een private facility. Eiseres stelt zich gelet op het vorenstaande op het standpunt dat het BMA-advies niet inzichtelijk, niet concludent en onvolledig is. Tot slot voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet gehoord is in bezwaar.
4. Het juridisch kader is als bijlage aan de uitspraak gehecht.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie als voorbeeld de uitspraak van 15 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1268) moet de staatssecretaris zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
Ten aanzien van het betoog dat eiseres niet in staat is om te reizen overweegt de rechtbank als volgt. In het BMA-advies staat dat betrokkene kan reizen. Daarnaast heeft het BMA aanbevolen om voldoende medicatie mee te nemen, om de medicatie te continueren en om een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen. Ook staat in het BMA-advies dat in beginsel begeleiding door een bekende, vertrouwde derde volstaat. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat deze aanbevelingen van het BMA geen harde reisvoorwaarden zijn. Uit het BMA-advies volgt immers niet dat de reis niet door kan gaan als hier niet aan wordt voldaan. Eiseres heeft gesteld maar niet onderbouwd dat zij niet kan reizen. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de aanbevelingen van het BMA als harde reisvoorwaarden dienen te gelden. Het betoog dat het overleggen van medische gegevens vereist is maar dat dit is opgenomen als aanbeveling slaagt niet. Immers, eiseres is zelf verantwoordelijk voor het regelen van de schriftelijke overdracht van de medische gegevens nu verweerder niet over een compleet overzicht van dergelijke gegevens beschikt.
5.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen omdat dit naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiseres heeft meerdere kritische kanttekeningen geplaatst bij het BMA-advies, maar heeft dit niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Zo heeft eiseres geen medische stukken of een contra-expertise overgelegd die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid en de volledigheid van het BMA-advies. Eiseres heeft dan ook geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de inhoud van het BMA-advies. Dat het onderzoek van het BMA onvolledig is geweest volgt de rechtbank evenmin nu uit het BMA-advies blijkt dat onderzoek is gedaan naar de vraag of bij uitzetting een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan en bekeken is of de behandeling ook in Armenië plaats kan vinden.
5.4
De rechtbank overweegt verder dat in het BMA-advies staat dat een medische noodsituatie kan ontstaan bij het uitblijven van behandeling. Daarnaast heeft het BMA in de nota van 9 oktober 2017 desgevraagd aangegeven dat in dit geval er een kleine kans is dat het uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verweerder heeft erop gewezen dat uit het BMA-advies en de BMA-nota niet volgt dat geconcludeerd kan worden dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie, zoals omschreven in het beleid van verweerder. Daargelaten het antwoord op de vraag of de door het BMA gestelde “kleine kans op suïcide” in afwijking van het standpunt van verweerder aangemerkt zou moeten worden als een “real risk” als genoemd onder punt 183 van het arrest Paposhvili geldt het volgende.
5.5
De vreemdeling heeft niet voldaan aan de bewijslast zoals deze voortvloeit uit punt 186 van het arrest Paposhvili door niet voldoende te onderbouwen dat de benodigde medische behandeling in Armenië niet aanwezig is dan wel dat zij geen toegang zal kunnen verkrijgen tot de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië. Dat de arts van het BMA nader onderzoek had dienen te doen naar de beschikbaarheid van de behandeling volgt de rechtbank niet. Immers, in het BMA-advies staat dat de medicijnen Olanzapine en Lorazepam aanwezig zijn en dat voor het middel Temazepam een alternatief middel aanwezig is. Eiseres heeft enkel gesteld maar niet onderbouwd dat de alternatieve medicatie in haar geval niet toereikend is. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat Paroxetine en Loraxepam enkel verkrijgbaar zijn middels een private facility, maar heeft zij dit niet nader onderbouwd waardoor zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze medicijnen niet te verkrijgen zijn. De gemachtigde van eiseres heeft daarnaast ter zitting verwezen naar het rapport van de Armeense ombudsman van 21 maart 2018 ter onderbouwing van het standpunt dat er gebreken zijn ten aanzien van de medische behandeling in Armenië. De rechtbank is van oordeel dat deze verwijzing niet afdoet aan het vorenstaande. Immers, met de verwijzing naar voornoemd rapport is niet aannemelijk gemaakt dat de voor eiseres vereiste behandeling in Armenië niet toegankelijk is. De rechtbank concludeert dan ook gelet op het vorenstaande dat verweerder voldaan heeft aan de vergewisplicht en terecht het BMA-advies aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Het beroep op het arrest Paposhvili kan dan ook niet slagen.
5.6
Ten aanzien van het betoog dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder hoeft iemand die bezwaar heeft gemaakt volgens het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht niet te horen als direct duidelijk is dat de bezwaren het eerdere besluit niet zullen veranderen. Gelet op het primaire besluit en de daarbij gehanteerde afwijzingsgronden en hetgeen eisers hiertegen in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat van vorenbedoelde situatie sprake is. Van belang is dat eiseres in bezwaar geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het BMA-advies heeft gegeven en dat het bezwaar niet met medische stukken is onderbouwd. Verweerder heeft dan ook mogen afzien van horen in bezwaar.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Vreemdelingenwet 2000
Artikel 64
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf A7/7.1
De IND kan uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
• De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
• Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Paragraaf A7/7.1.3
De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
• als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
• als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Medische noodsituatie
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.