ECLI:NL:RBDHA:2018:5908
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar arbeid als kennismigrant
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die sinds 2010 in Nederland verblijft, had een verblijfsvergunning voor studie, maar verzocht om wijziging van het verblijfsdoel naar arbeid als kennismigrant. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat het UWV had geconcludeerd dat het geboden salaris niet marktconform was en de geschiktheid van de eiser voor de functie onvoldoende was aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord en dat hij zonder juridische bijstand het bezwaar had ingediend. De rechtbank stelde vast dat de bezwaren van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen reden was om van de hoorplicht af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming, maar bevestigt ook dat in gevallen van kennelijk ongegrond bezwaar de hoorplicht kan worden genegeerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.