ECLI:NL:RBDHA:2018:5914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele man uit Tadzjikistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man uit Tadzjikistan die asiel had aangevraagd op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over de problemen die hij als gevolg van zijn homoseksualiteit heeft ondervonden, niet geloofwaardig waren. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag eerder afgewezen als kennelijk ongegrond, en de rechtbank bevestigde deze afwijzing. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland en verbleef al sinds 2011 in het land. De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie voor LHBT's in Tadzjikistan niet zodanig was dat de eiser te vrezen had voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting in gevaar zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluit van 5 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.6918, plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en Burger van Tadzjikistan te zijn. Eiser heeft op 25 februari 2011 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland en verblijft sindsdien in Nederland. De onderhavige aanvraag heeft eiser op 17 januari 2017 ingediend en is de vierde asielaanvraag van eiser.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Vanaf zijn vijftiende levensjaar merkte hij dat hij gevoelens had voor jongens. Eiser werkte in Tadzjikistan als militair en heeft een relatie gehad met zijn collega [collega]. Volgens eiser hebben collega’s [collega] aangezet tot zelfmoord. De dag na de dood van [collega] is eiser door drie collega’s verkracht. Vervolgens heeft eiser Tadzjikistan verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
  • De homoseksuele geaardheid van eiser.
  • De problemen die eiser als gevolg van deze geaardheid stelt te hebben ondervonden.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig. Verweerder acht echter de verklaringen van eiser over de problemen die hij als gevolg van deze geaardheid stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiser tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de periode dat hij in militaire dienst is geweest. Tijdens het eerste gehoor van eisers eerste asielaanvraag op 25 februari 2011 heeft eiser herhaaldelijk verklaard dat hij tot 2008 in militaire dienst heeft gewerkt, terwijl eiser in de onderhavige procedure heeft verklaard dat hij tot zijn vertrek uit Tadzjikistan in 2010 als beroepsmilitair heeft gewerkt. De uitleg van eiser dat hij in 2008 niet meer werkzaam wilde zijn als beroepsmilitair maar nog wel als militair werkte, volgt de rechtbank niet nu deze uitleg niet overeenkomt met hetgeen eiser bij zijn eerste asielaanvraag heeft verklaard. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij door zijn collega’s bedreigd en verkracht is. Zo heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor eerst verklaard dat dit incident een paar weken voor zijn vertrek uit Tadzjikistan heeft plaatsgevonden, terwijl hij daarna heeft verklaard dat dit incident op 30 november 2010 heeft plaatsgevonden en dat hij de week daarna, in de eerste week van december, het land heeft verlaten. Daarnaast zijn deze verklaringen in strijd met eisers verklaring tijdens zijn eerste asielaanvraag dat hij op 11 januari 2011 Tadzjikistan heeft verlaten. Het betoog dat voornoemde tegenstrijdigheden slechts zien op feitelijke zaken en het niet aangaat deze tegen te werpen nu de huidige aanvraag gestoeld is op andere gronden dan de eerdere asielaanvragen slaagt niet. De rechtbank overweegt dat eiser [collega] heeft leren kennen tijdens zijn werk als militair en dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden hebben plaatsgevonden vlak voor zijn vertrek uit Tadzjikistan. Van eiser mag dan ook verwacht worden dat hij hierover consistent verklaard. Zoals hiervoor is vastgesteld, is eiser hier niet in geslaagd.
6.2
De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser bevreemdingwekkend heeft verklaard over zijn relatie met [collega]. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser bijna zes jaar heeft gewacht voordat hij op grond van zijn seksuele geaardheid asiel heeft aangevraagd. De verklaring van eiser dat hij dit niet eerder naar voren heeft gebracht uit schaamte heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht. Verder heeft verweerder terecht geen waarde gehecht aan de verklaringen van het COC nu eiser heeft erkend dat die verklaring niet geheel overeenkomt met zijn asielrelaas.
6.3
De rechtbank concludeert dat verweerder gelet op het vorenstaande de verklaringen van eiser over de problemen die hij als gevolg van zijn seksuele geaardheid stelt te hebben ondervonden niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser gesteld maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land naar herkomst zal worden gedood. Daarbij is van belang dat verweerder de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ook overigens is niet gebleken dat eiser persoonlijke problemen heeft ondervonden of zodanig gediscrimineerd is vanwege zijn seksuele geaardheid dat hij ernstig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de Staatssecretaris geen beleid heeft opgesteld voor LHBT’s in Tadzjikistan. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de algemene situatie voor LHBT’s in Tadzjikistan niet zodanig is dat eiser reeds daardoor te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft in de zienswijze onder verwijzing naar diverse rapporten en berichten de slechte situatie voor homoseksuelen in Tadzjikistan omschreven. De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen heeft onderkend dat de situatie van LHBT’s in Tadzjikistan niet rooskleurig is en er niet ten onrechte op gewezen heeft dat er organisaties zijn die opkomen voor de rechten van LHBT’s in Tadzjikistan, dat de situatie van LHBT’s lijkt te verbeteren en dat niet gebleken is dat LHBT’s actief worden vervolgd. Nu eiser dit niet heeft weersproken, kan het betoog van eiser niet slagen.
8. Eiser voert onder verwijzing naar verschillende documenten aan dat de werkwijze van verweerder in LHBT-zaken onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd en onzorgvuldig is. Ook stelt eiser dat er sprake is van willekeur nu verweerder in andere vergelijkbare zaken de seksuele geaardheid wel geloofwaardig heeft geacht en inwilligende beschikkingen heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze betogen reeds niet slagen nu verweerder de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig heeft geacht. Voor zover de gemachtigde van eiser ter zitting onder verwijzing naar het artikel van drs. J. Renkens heeft betoogd dat de vraagstelling van de IND in het algemeen niet adequaat is, overweegt de rechtbank als volgt. Het bij het beroepschrift gevoegde artikel ziet met name op de vraagstelling ten aanzien van het achterhalen van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid. Wat daar verder ook van zij, in het geval van eiser blijkt niet uit de gehoren dat hij niet volledig heeft kunnen verklaren. Ook blijkt niet uit het gehoor dat de vraagstelling dusdanig is geweest dat hieruit tegenstrijdigheden zouden voortkomen. Integendeel, het komt de rechtbank voor dat eiser door de wijze van vraagstelling alle gelegenheid heeft gehad om een verklaring te geven voor de geconstateerde tegenstrijdigheden. Niet valt dus in te zien dat door de wijze van vraagstelling eiser in zijn belangen is geschaad.
9. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Dit document is digitaal ondertekend. U kunt controleren of het daadwerkelijk van de Rechtspraak afkomstig is en of het niet is aangepast. Heeft u het digitaal ontvangen, dan controleert u dit via https://validatie.justid.nl. Heeft u het document op papier, dan kunt u dit navragen bij de balie van de rechtbank.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.