In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man uit Tadzjikistan die asiel had aangevraagd op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over de problemen die hij als gevolg van zijn homoseksualiteit heeft ondervonden, niet geloofwaardig waren. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag eerder afgewezen als kennelijk ongegrond, en de rechtbank bevestigde deze afwijzing. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland en verbleef al sinds 2011 in het land. De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie voor LHBT's in Tadzjikistan niet zodanig was dat de eiser te vrezen had voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting in gevaar zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.