ECLI:NL:RBDHA:2018:6035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 20 april 2018, hield in dat de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 12 januari 2018 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar uit Eurodac bleek dat hij op 18 juni 2016 al een asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk had ingediend die was afgewezen. Tijdens de zitting op 3 mei 2018 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat het Verenigd Koninkrijk als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld. Eiser voerde aan dat er ten onrechte gebruik was gemaakt van een niet-register tolk tijdens het aanmeldgehoor en dat Nederland de behandeling van zijn asielverzoek aan zich moest trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een niet-beëdigde tolk was gebruikt en dat er geen miscommunicatie was geweest. Bovendien was niet in geschil dat het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had geen bewijs geleverd dat de asielprocedure in het Verenigd Koninkrijk onzorgvuldig was verlopen of dat zijn rechten onder internationale verdragen in het geding waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen reden had om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7868

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.7869, plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 12 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 juni 2016 een asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk heeft ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Eiser is vervolgens naar Nederland gereisd.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen en heeft het besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op
25 januari 2018 bij het Verenigd Koninkrijk een verzoek om terugname gedaan. Het Verenigd Koninkrijk heeft dit verzoek op 7 februari 2018 aanvaard.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat er ten onrechte gebruik is gemaakt van een niet-register tolk tijdens het aanmeldgehoor. Daarnaast stelt eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland de behandeling van zijn asielverzoek aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij voert hiertoe aan dat zijn asielverzoek in het Verenigd Koninkrijk ten onrechte is afgewezen. Hierdoor dreigt voor eiser refoulement als hij naar het Verenigd Koninkrijk moet terugkeren.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het gehoor geen gebruik heeft gemaakt van een register tolk omdat die niet tijdig beschikbaar was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer in de uitspraak van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:378, overwogen dat artikel 28, vierde lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), voor wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder stelt dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Wanneer de reden gelegen is in het feit dat een beëdigde tolk ‘niet tijdig beschikbaar’ is, volgt uit deze uitspraak van de Afdeling dat verweerder nader dient toe te lichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat kan worden nagegaan of zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen, dat is ingelast in het besluit, schriftelijk heeft vastgelegd waarom in dit geval gebruik is gemaakt van een niet-register tolk. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom is voldaan aan de vereiste spoed gelet op onder meer de aard van de onderhavige procedure. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee heeft voldaan aan het op hem op grond van artikel 28, vierde lid, Wbtv rustende motiveringsvereiste. Daarnaast is niet gesteld en is evenmin uit het gehoor gebleken, dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen eiser en de tolk. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser geen correcties en aanvullingen heeft ingediend naar aanleiding van het gehoor. Verweerder heeft dan ook terecht geen reden gezien eiser aanvullend of opnieuw te horen.
5.2
De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat het Verenigd Koninkrijk de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Tussen partijen is in geschil of Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, gelet op eisers stelling dat zijn asielverzoek in het Verenigd Koninkrijk is afgewezen en zijn leven in gevaar zou zijn als hij terug moet keren naar Irak.
Eiser heeft in deze procedure geen redenen aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat de asielprocedure in het Verenigd Koninkrijk onzorgvuldig is verlopen en dat het Verenigd Koninkrijk zich ten opzichte van eiser niet aan de verplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag, het Antifolterverdrag of het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) houdt. Dat eiser bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk het risico op refoulement loopt, volgt de rechtbank dan ook niet. Bij voorkomende problemen stelt verweerder terecht dat eiser deze dient aan te kaarten bij de (hogere) Britse autoriteiten. Dat eiser deze mogelijkheid niet heeft, is niet gebleken. Verweerder heeft in redelijkheid gen reden hoeven zien om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.