In deze zaak hebben twee Tunesische asielzoekers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. In dit geval heeft Nederland verzoeken om terugname gedaan aan Zwitserland en Duitsland, die deze verzoeken hebben aanvaard. De eisers stellen dat Nederland verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen omdat zij getrouwd zijn en samen hebben gereisd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun huwelijk. De rechtbank concludeert dat de eisers niet als gezinsleden kunnen worden aangemerkt onder de Dublinverordening en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Zwitserland en Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.