ECLI:NL:RBDHA:2018:6231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd wegens gebruik van woning als kantoor in strijd met bestemmingsplan

Op 28 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de eiser is opgelegd wegens woningonttrekking en het gebruik van zijn woning aan [adres] te [plaats] als kantoor, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De eiser had een last onder dwangsom van € 10.000,-- opgelegd gekregen, die later is verlaagd tot € 5.000,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning voor meer dan 30% als kantoor werd gebruikt, wat in strijd is met de bestemmingsvoorschriften. De rechtbank oordeelde dat de handhaving van de regels noodzakelijk was en dat er geen zicht was op legalisering van de situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de dwangsom op te leggen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van de eiser om aan de opgelegde last te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/8333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J.F.P. Larive).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang - eiser een last onder dwangsom opgelegd van in totaal € 10.000,-- wegens woningonttrekking en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als kantoor van het pand aan [adres] te [plaats].
Bij besluit van 26 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het dwangsombesluit gehandhaafd, waarbij de hoogte van de dwangsom is teruggebracht tot
€ 5000,--.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
1.2
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan, dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
1.3
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
1.4
Voor het perceel [adres] geldt het Bestemmingsplan [bestemmingsplan] (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘wonen’.
1.5
Op grond van artikel 1.7 van het bij dit bestemmingsplan behorende regels wordt in deze regels verstaan onder het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub, in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van
40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.
1.6
Op grond van artikel 1.8 van het bij dit bestemmingsplan behorende regels wordt in deze regels verstaan onder een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.
1.7
Ingevolge artikel 14.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor: wonen;
één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, aan-huis-gebonden bedrijven, aan-huis-gebonden beroepen, wegen,
parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
1.8
Ingevolge artikel 20 sub a van het bestemmingsplan is het, behoudens het bepaalde in artikel 23 is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.
2 Op 6 december 2016 hebben inspecteurs de woning van eiser bezocht, daartoe gebruik makend van een machtiging tot binnentreden.
De bevindingen zijn neergelegd in een inspectierapport woningonttrekking van 13 december 2016, waaruit onder meer het volgende is geconstateerd.
De woning bestond – naast keuken, wc en badkamer - uit 4 verblijfsruimtes.
Ruimte 1 was in gebruik als kantoorruimte. Er stonden twee bureaus met computerapparatuur, bureaustoelen en twee kopieermachines/printers. Er waren geen slaapplaatsen.
Ruimte 2 was in gebruik als vergaderruimte. Er stonden een vergadertafel, 4 stoelen en twee dossierkasten. Er waren geen slaapplaatsen.
Ruimte 3 was in gebruik als bergruimte. Er bevonden zich twee grote archiefkasten met kantoorartikelen. Ook stond er een tweezitsbank met computermonitor, tassen, een kussen en een deken en een stapel naslagwerken. Naast de bank stonden twee pc’s en een kast met daarin onder meer een handdoek en wat kleding.
Ruimte 4 was in gebruik als wachtruimte. Er bevonden zich 7 stoelen en een tweezitsbank. Er waren geen slaapplaatsen.
Het in de woning gevestigde kantoor betreft een makelaarskantoor, ‘[naam makelaarskantoor]’, een eenmanszaak in eigendom van eiser.
De rapporteur heeft geconcludeerd dat de woning in zijn geheel is onttrokken aan de bestemming tot wonen. Dit is in strijd met de Huisvestingwet en de Wabo, aldus de rapporteur.
3.1
Verweerder heeft op grond van de rapportage bij brief van 25 januari 2017 eiser een kennisgeving concept last onder dwangsom doen toekomen.
3.2
Eiser heeft bij brief van 17 februari 2017 een zienswijze ingediend.
3.3
Bij besluit van 13 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang - eiser een last onder dwangsom opgelegd van in totaal € 10.000,-- wegens woningonttrekking en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als kantoor van het pand aan [adres] te [plaats]. De dwangsom is opgebouwd uit
€ 5000,-- op grond van overtreding van artikel 21, sub a, van de Huisvestingswet in samenhang met artikel 35 van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019 en € 5000,-- op grond van overtreding van de artikelen 14 en 20 van bestemmingsplan [bestemmingsplan].
3.4
Bij besluit van 26 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het dwangsombesluit gehandhaafd, voor zover dat ziet op de strijd met de artikelen 14 en 20 van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] en heeft daarbij de hoogte van de dwangsom teruggebracht tot € 5000,--.
4 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in de woning woonachtig is en ingeschreven staat in de Brp en dat niet is gebleken dat hij meer dan 30% van de woning gebruikt voor kantoordoeleinden. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk berekend c.q. aangetoond welk gedeelte van de woning nu precies wordt gebruikt als kantoor en welk gedeelte als woning. Op verweerder rust ter zake een onderzoeksplicht en de bewijslast rust bij verweerder.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Niet in geschil is dat op het perceel de bestemming ‘wonen’ rust.
Volgens de bijbehorende planvoorschriften kan het beroepsmatig verlenen van diensten, met behoud van de woonfunctie, worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.
5.2
Gezien de bestuurlijke rapportage, bijgevoegde foto’s en de overgelegde plattegronden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de woning (op het moment van de controle) voor (veel) meer dan 30% in gebruik was als kantoorruimte.
In de rapportage wordt geconstateerd dat geen slaapplaatsen aanwezig zijn, afgezien van een tweezitsbank die volgens eiser zelf als slaapplaats wordt gebruikt. Dat eiser naar eigen zeggen in de woning woonachtig is en aldaar in het Brp ingeschreven staat, doet daar niet aan af. Het gaat immers om het
gebruikenvan de woning op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.
5.3
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:920).
5.4
Niet is gebleken dat zicht bestaat op legalisering.
5.5
Evenmin kan worden geoordeeld dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Immers, indien eiser het gebruik van de woning voor kantoordoeleinden terugbrengt naar maximaal 30%, zal geen dwangsom worden verbeurd. Het is aan eiser om aan de last te voldoen. Voorts kan eiser na een jaar bij verweerder opheffing van de last onder dwangsom aanvragen.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.