ECLI:NL:RBDHA:2018:6309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
NL17.12658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • J.M.E. Kessels
  • A.A.J.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een Colombiaanse homoseksuele man met een transgender partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Colombiaanse man die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser, geboren in Bogotá, Colombia, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, na zijn partner, die transgender is, te hebben gevolgd naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser gegrond is, omdat verweerder opnieuw moet beoordelen in hoeverre eiser voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel op basis van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat de eerdere afwijzing van de aanvraag door verweerder niet stand kan houden, gezien de omstandigheden van eiser en de bedreigingen die hij heeft ondervonden in Colombia. Eiser heeft verklaard dat hij in Colombia is bedreigd door mannen die verbonden zijn aan de FARC, en dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en de relatie met zijn partner discriminatie heeft ervaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiser ondervonden discriminatie en bedreigingen voldoende zijn om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.12658
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. Ook heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Wel heeft verweerder eiser uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Het beroep van eiser is gevoegd behandeld met het beroep in de asielprocedure van zijn partner [naam partner] (zaaknummer NL17.12618). Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook aanwezig waren voornoemde partner en zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling zijn de beroepen gesplitst en wordt in ieder beroep separaat uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij is geboren en getogen in de hoofdstad Bogota. Zijn partner, die transgender is, is op 8 april 2016 in Nederland aangekomen en heeft op 6 mei 2016 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser is zijn partner in augustus 2016 achterna gereisd. Op 4 november 2016 heeft hij de eerdergenoemde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft verklaard dat hij, sinds hij met zijn partner samenwoont, voortdurend samen met haar op de vlucht is geweest en langdurig in het buitenland heeft verbleven. In lijn met de verklaringen van zijn partner heeft hij verklaard dat hij van december 2012 tot januari 2013 in Lima heeft verbleven. Van mei 2013 tot eind 2013 verbleef hij in Santiago de Chili. Eind 2013 is hij naar Bogota is vertrokken. Van december 2013 tot 23 mei 2014 heeft hij in Panama stad verbleven. Op 23 mei 2014 is hij teruggekeerd naar Colombia. Medio 2014 heeft hij twee maanden in Lima in Peru verbleven. Van oktober 2015 tot april 2016 verbleef hij in Mexico-stad.
3. Zoals blijkt uit het rapport van nader gehoor heeft eiser aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat voor hem de problemen in 2011 zijn begonnen. Hij was toen zeventien jaar oud. In dat jaar leerde hij zijn partner kennen, met wie hij zes maanden later is gaan samenwonen. Eiser is homoseksueel. Zijn asielrelaas is voor een belangrijk deel afhankelijk van het asielrelaas van zijn voornoemde partner. Eiser heeft verklaard dat hij ook zelf problemen heeft ondervonden vanwege zijn leefwijze, als gevolg van het samenwonen met zijn partner. Zo wilde zijn tante, zijn enige familielid, geen contact meer met hem, werd hij bij kerkbezoek uitgescholden en lukte het niet om samen met zijn partner woonruimte te huren en werk te vinden als hij samen met zijn partner was gezien. Voordat hij zijn partner in 2011 leerde kennen heeft hij naar zijn zeggen nooit persoonlijke problemen ondervonden.
4. Wat de door hemzelf ondervonden problemen betreft heeft eiser voorts verklaard dat hij in april 2016, een week nadat zijn partner in Nederland haar asielaanvraag had ingediend, naar Colombia is teruggekeerd vanuit Mexico. In augustus 2016 werd hij tijdens zijn werkzaamheden als kapper bedreigd door vier mannen, van wie er een gewapend was met een pistool. De mannen, die zeiden dat ze tot de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) hadden behoord, kenden zijn naam en zeiden dat hij dood moest. Ze waren op zoek naar zijn partner. Omdat hij na het vertrek van de mannen ook telefonisch werd bedreigd, heeft hij zijn simkaart vernietigd en een andere telefoon gekocht. Na de bedreiging is eiser naar de politie gegaan om aangifte te doen, maar toen de politie zijn persoonsgegevens wilde noteren, heeft hij gezegd dat hij later terug zou komen en is hij weggegaan. Hij is niet meer naar de politie teruggegaan. Hij zag zich genoodzaakt te stoppen met zijn werk als kapper en is twee keer verhuisd opdat de mannen hem niet meer konden vinden. Omdat hij in Colombia geen bescherming kreeg en daardoor niet de garantie had dat hij in leven zou blijven, voelde hij zich genoodzaakt Colombia te verlaten. Tot aan zijn vertrek naar Nederland durfde hij alleen ’s-avonds zijn woning te verlaten, verscholen onder een capuchon.
5. Eiser heeft verder verklaard dat homoseksualiteit in Colombia niet verboden is, maar dat homoseksuelen in Colombia geïsoleerd leven vanwege het geweld dat er is van de zijde van gewapende groeperingen, waartegen de wetgeving hen geen bescherming biedt. Eiser heeft in dit kader verklaard dat de zwager en de neef van zijn partner zijn vermoord en dat de politie en het Openbaar Ministerie niets hebben gedaan om deze moorden op te lossen. Hij heeft verder verklaard dat de zus van zijn partner na het doen van aangifte van de moord op de zwager heeft moeten verhuizen, omdat het voor haar niet meer veilig was. Tijdens het nader gehoor heeft eiser foto’s van documenten overgelegd. Het eerste document gaat over discriminatie ten aanzien van homoseksuelen en homoseksuelen die in Colombia zijn vermoord. Het tweede document heeft betrekking op de dood van de zwager van zijn partner (overlijdenskate en identiteitsbewijs van de zwager).
6. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. De door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en homoseksuele gerichtheid heeft verweerder geloofwaardig geacht. Hetzelfde geldt voor het gestelde dat eiser vanwege zijn seksuele identiteit werd gediscrimineerd. Daarnaast heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser medio augustus 2016 is bedreigd door voormalige guerrillastrijders die op zoek waren naar zijn partner.
7. Volgens verweerder kan eiser echter niet worden aangemerkt als vluchteling. De algehele situatie in Colombia is niet zodanig dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser dient daarom aannemelijk te maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM rechtvaardigen. Volgens verweerder is eiser daar niet in geslaagd. In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de FARC (dan wel voormalige FARC-strijders) staat. Volgens verweerder is daarbij van belang dat de negatieve aandacht van de vier mannen die eiser bedreigd hebben, in de eerste plaats was gericht op eisers partner. Eiser kan bovendien de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten inroepen tegen eventuele problemen van de zijde van de vier mannen die hem bedreigd hebben, omdat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is. De omstandigheid dat eiser zich na de telefonische bedreiging in augustus 2016 niet meer tot de politie en/of andere (hogere) autoriteiten heeft gewend, aangezien hij daarin kennelijk op voorhand al geen heil zag, heeft verweerder doen concluderen dat eiser vóór zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden. Wat betreft de ondervonden discriminatoire bejegening door de medeburgers heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat deze discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe heeft verweerder erop gewezen dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eisers partner is afgewezen. Omdat aan eisers partner wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend (omdat haar uitzetting om medische redenen in strijd wordt geacht met artikel 3 van het EVRM) heeft verweerder ook aan eiser, die wordt aangemerkt als gezinslid, uitstel van vertrek toegekend, te weten van
19 oktober 2017 tot en met 19 oktober 2018.
8. Eiser voert aan dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft en bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden
onderworpen aan een onmenselijke dan wel vernederende behandeling. In zijn visie kan niet staande worden gehouden dat er in de praktijk in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden. Onder verwijzing naar artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn betoogt hij dat er feitelijk en effectief toegang moet zijn tot de bedoelde bescherming. Met de door hem aangehaalde rapporten heeft hij genoegzaam aangetoond dat er in Colombia geen effectieve en feitelijke bescherming wordt verleend tegen homofoob geweld. Verder meent hij voldoende te hebben aangetoond dat het doen van aangifte bij voorbaat zinloos en zelfs gevaarlijk is. Daarnaast betoogt hij onder verwijzing naar zijn asielrelaas dat het hem, vanwege de ondervonden discriminatie, onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Gezien de overgelegde rapporten dient hij reeds vanwege het enkele feit dat hij partner is van een transgender die met hiv is besmet, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000. Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de uitzetting van zijn partner om medische redenen in strijd is met artikel 3 van het EVRM dient verweerder hem een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat, gelet op het bepaalde in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), de toets aan artikel 8 van het EVRM vooraf gaat aan de toets of hem op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek moet worden verleend.

9.De rechtbank overweegt als volgt.

10. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
11. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º. doodstraf of executie;
2º. foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
12. Aan de orde is de vraag of verweerders weigering om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 in rechte stand kan houden.

13.De rechtbank overweegt als volgt.

14. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
15. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º. doodstraf of executie;
2º. foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
16. Voor zover eiser zich in het kader van de onderhavige procedure heeft beroepen op de problemen van zijn partner, dan wel meer in algemene zin op de problemen die hij in Colombia heeft ondervonden als gevolg van het samenleven met een transgender, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van heden met zaaknummer NL.12618, waarbij het beroep van eisers partner gegrond is verklaard en de rechtbank het ten aanzien van de partner genomen bestreden besluit van 19 oktober 2017 heeft vernietigd. In het verlengde van die uitspraak dient verweerder opnieuw te beoordelen in hoeverre eiser voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. Reeds hierom is het onderhavige beroep gegrond.
17. In de door eiser persoonlijk ondervonden problemen, meer in het bijzonder de bedreiging door vier mannen van de FARC in augustus 2016, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen grond gevonden om eiser een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b van de Vw 2000. De rechtbank merkt hierbij op dat in het voornemen staat dat verweerder de bedreiging geloofwaardig acht en dat het in die zin vreemd is dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld niet te volgen dat de vier mannen deel uitmaken van de FARC en dat zij namens de FARC op zoek waren naar de partner van eiser. Dit laat echter onverlet dat verweerder terecht uit eisers verklaringen heeft geconcludeerd dat de negatieve belangstelling van de vier mannen in de eerste plaats was gericht op de partner van eiser en niet op de persoon van eiser als zodanig. Aan de door eiser overgelegde overlijdensakte van de zwager van eisers partner heeft verweerder in dit verband terecht geen betekenis toegekend, omdat niet is gebleken dat de dood van de zwager van eisers partner verband houdt met de vier mannen die hem hebben bedreigd.
18. Wat betreft de door eiser gestelde en geloofwaardig geachte discriminatie die hij van de zijde van medeburgers heeft ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit, heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard dat hij vóórdat hij zijn partner in 2011 leerde kennen, nooit persoonlijke problemen heeft ondervonden. Daarnaast heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij na zijn terugkeer in Colombia in april 2016 tot augustus 2016 in een kapperszaak heeft gewerkt. Wat betreft eisers verklaring dat zijn tante geen contact meer met hem wilde nadat hij haar verteld had dat hij homoseksueel was en dat hij tijdens een kerkbezoek door jongens die de priester hielpen werd uitgescholden, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat die ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor eisers verklaring dat het hem en zijn partner niet lukte om samen een appartement te huren en dat hij geen werk kreeg als hij samen met zijn partner werd gezien. Verweerder heeft er in dit verband met juistheid op gewezen dat sprake moet zijn van een bepaalde intensiteit van de mensenrechtenschending en dat niet gebleken is dat eiser met een dermate ernstige repressie te maken heeft gekregen dat tot vluchtelingschap zou moeten worden geconcludeerd. De in beroep ter zake van de discriminatie jegens homoseksuelen ingeroepen informatie leidt onder die omstandigheden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser vanwege deze discriminatie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 te verlenen.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen zowel wat betreft de door eiser persoonlijk ondervonden discriminatie, als wat betreft de bedreiging door de vier mannen, de rechterlijke toets kan doorstaan.
20. Wat betreft de weigering om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eisers partner is afgewezen. In dit besluit is verder vermeld dat eiser, die wordt aangemerkt als gezinslid bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, uitstel van vertrek wordt toegekend van 19 oktober 2017 tot en met 19 oktober 2018, omdat de uitzetting van eisers partner om medische redenen in strijd wordt geacht met artikel 3 van het EVRM. Eisers betoog dat, gelet op het bepaalde in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), de toets aan artikel 8 van het EVRM vooraf gaat aan de toets of hem op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek moet worden verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, reeds omdat aan eiser geen sterkere verblijfstitel kan worden verleend dan aan zijn partner, zijnde de hoofdpersoon.
21. Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat in voorkomend geval indien ten gevolge van het nieuw te nemen besluit ten aanzien van eisers partner, aan eiser geen verblijfsvergunning asiel verleend zal worden, de in het onderhavige bestreden besluit vervatte ambtshalve beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM opnieuw zal moeten worden bezien.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), en mr. J.M.E. Kessels en mr. A.A.J.M. Smulders, leden, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 mei 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.