13.De rechtbank overweegt als volgt.
14. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
15. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º. doodstraf of executie;
2º. foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
16. Voor zover eiser zich in het kader van de onderhavige procedure heeft beroepen op de problemen van zijn partner, dan wel meer in algemene zin op de problemen die hij in Colombia heeft ondervonden als gevolg van het samenleven met een transgender, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van heden met zaaknummer NL.12618, waarbij het beroep van eisers partner gegrond is verklaard en de rechtbank het ten aanzien van de partner genomen bestreden besluit van 19 oktober 2017 heeft vernietigd. In het verlengde van die uitspraak dient verweerder opnieuw te beoordelen in hoeverre eiser voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. Reeds hierom is het onderhavige beroep gegrond.
17. In de door eiser persoonlijk ondervonden problemen, meer in het bijzonder de bedreiging door vier mannen van de FARC in augustus 2016, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen grond gevonden om eiser een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b van de Vw 2000. De rechtbank merkt hierbij op dat in het voornemen staat dat verweerder de bedreiging geloofwaardig acht en dat het in die zin vreemd is dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld niet te volgen dat de vier mannen deel uitmaken van de FARC en dat zij namens de FARC op zoek waren naar de partner van eiser. Dit laat echter onverlet dat verweerder terecht uit eisers verklaringen heeft geconcludeerd dat de negatieve belangstelling van de vier mannen in de eerste plaats was gericht op de partner van eiser en niet op de persoon van eiser als zodanig. Aan de door eiser overgelegde overlijdensakte van de zwager van eisers partner heeft verweerder in dit verband terecht geen betekenis toegekend, omdat niet is gebleken dat de dood van de zwager van eisers partner verband houdt met de vier mannen die hem hebben bedreigd.
18. Wat betreft de door eiser gestelde en geloofwaardig geachte discriminatie die hij van de zijde van medeburgers heeft ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit, heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard dat hij vóórdat hij zijn partner in 2011 leerde kennen, nooit persoonlijke problemen heeft ondervonden. Daarnaast heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij na zijn terugkeer in Colombia in april 2016 tot augustus 2016 in een kapperszaak heeft gewerkt. Wat betreft eisers verklaring dat zijn tante geen contact meer met hem wilde nadat hij haar verteld had dat hij homoseksueel was en dat hij tijdens een kerkbezoek door jongens die de priester hielpen werd uitgescholden, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat die ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor eisers verklaring dat het hem en zijn partner niet lukte om samen een appartement te huren en dat hij geen werk kreeg als hij samen met zijn partner werd gezien. Verweerder heeft er in dit verband met juistheid op gewezen dat sprake moet zijn van een bepaalde intensiteit van de mensenrechtenschending en dat niet gebleken is dat eiser met een dermate ernstige repressie te maken heeft gekregen dat tot vluchtelingschap zou moeten worden geconcludeerd. De in beroep ter zake van de discriminatie jegens homoseksuelen ingeroepen informatie leidt onder die omstandigheden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser vanwege deze discriminatie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 te verlenen.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen zowel wat betreft de door eiser persoonlijk ondervonden discriminatie, als wat betreft de bedreiging door de vier mannen, de rechterlijke toets kan doorstaan.
20. Wat betreft de weigering om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eisers partner is afgewezen. In dit besluit is verder vermeld dat eiser, die wordt aangemerkt als gezinslid bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, uitstel van vertrek wordt toegekend van 19 oktober 2017 tot en met 19 oktober 2018, omdat de uitzetting van eisers partner om medische redenen in strijd wordt geacht met artikel 3 van het EVRM. Eisers betoog dat, gelet op het bepaalde in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), de toets aan artikel 8 van het EVRM vooraf gaat aan de toets of hem op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek moet worden verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, reeds omdat aan eiser geen sterkere verblijfstitel kan worden verleend dan aan zijn partner, zijnde de hoofdpersoon.
21. Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat in voorkomend geval indien ten gevolge van het nieuw te nemen besluit ten aanzien van eisers partner, aan eiser geen verblijfsvergunning asiel verleend zal worden, de in het onderhavige bestreden besluit vervatte ambtshalve beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM opnieuw zal moeten worden bezien.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), en mr. J.M.E. Kessels en mr. A.A.J.M. Smulders, leden, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 mei 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.