ECLI:NL:RBDHA:2018:6330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2878
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.H.A. Wessel),
tegen

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Nederlof).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder [persoon A] benoemd tot [functie] ([functie]) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder voorts ter zitting verschenen [persoon B], leidinggevende van verzoeker.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Verzoeker heeft sinds 20 december 2016 de formele status van ‘van werk naar werk kandidaat’ (VWNR-kandidaat). Tot op heden is verzoeker nog niet geplaatst in een nieuwe functie.
Verzoeker heeft begin februari 2018 mondeling aan zijn leidinggevende, [persoon B], zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de vacante functie van [functie]. [persoon B] zou deze belangstelling aan de orde stellen bij [persoon C].
Op 28 februari 2018 heeft verzoeker een gesprek met [persoon C] gehad. Verzoeker leidde uit dit gesprek van [persoon C] af dat het geen zin zou hebben om zijn sollicitatie verder door te zetten, omdat [persoon C] kenbaar maakte dat hij verzoeker minder in het profiel vond passen, onder meer vanwege van het ontbreken van kennis over [beleid].
3 Door de keuze voor [persoon A] is volgens verzoeker duidelijk gebleken dat de functie-eis van kennis van [beleid] nooit zwaar geteld heeft dan wel dat deze eis in de loop van de sollicitatieprocedure sterk is afgezwakt. Door verzoeker niet (alsnog) in de procedure te betrekken is verweerder tekort geschoten in zijn verplichtingen tegenover verzoeker als van VWNW-kandidaat.
Het was verweerder immers duidelijk dat verzoeker belangstelling had getoond voor de functie.
Nu het benoemingsbesluit volgens verzoeker nog niet onherroepelijk is, verzoekt hij bij wijze van voorlopige voorziening opschorting van de benoeming van [persoon A], althans verweerder te gebieden dat de functie voorlopig slechts tijdelijk zal worden vervuld.
4 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder [persoon A] reeds op 26 april 2018 heeft benoemd op de geambieerde functie. De functie-aanstelling van [persoon A] zal per 1 juni 2018 ingaan.
5 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De vraag is of een voorziening inhoudende opschorting van de benoeming en aanstelling van [persoon A] in de rede ligt. De voorzieningenrechter meent dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Niet in geschil is immers dat verzoeker niet heeft gesolliciteerd naar de functie. Er ligt dan ook geen afwijzingsbesluit aan de gevraagde voorziening ten grondslag. Daar komt bij dat de benoeming al heeft plaatsgehad en de door verzoeker gevraagde voorziening dus thans ook [persoon A] direct in zijn belang zou raken.
Opschorting van de benoeming en aanstelling zal zeer waarschijnlijk nog steeds niet resulteren in benoeming van verzoeker in de thans door hem gewenste functie, ook als hij alsnog zou solliciteren, al dan niet na te zijn voorgedragen in het kader van zijn VWNW-kandidaat. Verweerder heeft immers ten aanzien van sollicitaties een ruime discretionaire bevoegdheid.
6 Het verzoek om een voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
7 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.