ECLI:NL:RBDHA:2018:6385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering dwangsom voor plaatsing mobiel toilet zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen B.V. X en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de invordering van een dwangsom van € 500,-- die was opgelegd wegens het plaatsen van een mobiel toilet op de weg zonder de vereiste vergunning. De eiseres, B.V. X, heeft bezwaar gemaakt tegen de invordering en is in beroep gegaan nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 25 april 2018 heeft eiseres aangevoerd dat de invordering onterecht was, omdat de locatie van de overtreding niet correct was aangegeven in de eerdere besluiten. De rechtbank heeft overwogen dat de last onder dwangsom niet van toepassing was op de locatie waar de overtreding zou hebben plaatsgevonden, aangezien de eerdere besluiten enkel betrekking hadden op een andere locatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet in strijd heeft gehandeld met de APV, omdat de overtreding niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/8340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2018 in de zaak tussen

[B.V. X], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.R. van Manen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: F. Naghi-Zadeh en S.E. El Boustati).

Procesverloop

Bij invorderingsbeschikking van 24 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot het invorderen van een op 13 maart 2017 verbeurde dwangsom van € 500,-- wegens het plaatsen van een mobiel toilet op de weg zonder vergunning of toestemming en dit bedrag ingevorderd.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 25 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Voor eiseres is verschenen [persoon A], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 5 december 2016 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom (last) opgelegd. De last is door verweerder in het besluit van 5 december 2016 als volgt omschreven : “
Primair door [eiseres] en secundair door [bestuurders van eiseres] wordt een dwangsom verbeurd voor elke constatering per dag dat het mobiel toilet of ander voorwerp in strijd met artikel 2:10 lid 1 van de APV op de weg wordt geplaatst”.
Boven het bedrag van in totaal € 3000,-- zal voor het overtreden van artikel 2:10, eerste lid, geen dwangsom meer worden verbeurd.
Ter motivering van de oplegging van de dwangsom heeft verweerder overwogen : “
Middels deze brief maken wij aan u bekend dat op het parkeerterrein van [straat 1] ter hoogte van [plek] bij lichtmastnummer [lichtmasnummer] vanwege een zonder vergunning geplaatst mobiel toilet op de weg.
Hiermee handelt [eiseres] dan wel [bestuurders van eiseres] in strijd met artikel 2:10 lid van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna APV). Wij leggen [eiseres] dan wel [bestuurders van eiseres] daarom deze last onder dwangsom op.
Uit onderzoek is gebleken dat het mobiele toilet eigendom is van [eiseres]. Uit het uittreksel d.d. [datum] uit het Handelsregister blijkt dat [naam bestuurder] en [naam bestuurder] de bestuurders van [eiseres] zijn. Wij merken [eiseres] dan wel [bestuurders van eiseres] aan als overtreders. De overtreding kan door [eiseres] danwel door [bestuurders van eiseres] ongedaan gemaakt worden.”
Verweerder heeft vervolgens overwogen dat legalisering niet mogelijk is, aan eiseres om een zienswijze is gevraagd, degene die opdracht heeft gegeven tot plaatsing van het mobiel toilet niet over een vergunning beschikt en bij een hercontrole het toilet niet is verwijderd. Bij de oplegging van de last onder dwangsom is een begunstigingstermijn van drie dagen gegund.
Het mobiel toilet geplaatst op het parkeerterrein aan [straat 1], ter hoogte van [plek] bij lichtmastnummer [lichtmasnummer], is binnen de begunstigingstermijn verwijderd. Tegen het besluit van 5 december 2016 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt waardoor het in rechte vaststaat.
2 Verweerder heeft aan de thans in beroep bestreden invorderingsbeschikking ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldaan heeft aan de last opgelegd bij besluit van 5 december 2016 en heeft van eiseres een bedrag van € 500,-- gevorderd. Redengevend hiervoor is dat op 13 maart 2017 op [straat 2], ter hoogte van huisnummer [huisnummer] (parkeerterrein), een mobiel toilet zonder vergunning of toestemming op de weg was geplaatst en dit in strijd is met artikel 2:10, eerste lid, van de APV.
3 Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe allereerst aan dat de brief van 5 december 2017 geen grondslag kan vormen voor het verbeuren van een dwangsom voor een overtreding beweerdelijk begaan op de locatie [straat 2], aangezien deze locatie in de aanschrijving niet wordt genoemd. Het daarin wel genoemde mobiel toilet aan [straat 1] is door eiseres tijdig verwijderd. Daarnaast stelt eiseres dat zij geen overtreder is, en als zij dat al was, de overtreding tijdig is beëindigd. Zij plaatst in opdracht de mobiele toiletten op de door de opdrachtgever aangegeven plaats. Zij heeft het niet in haar macht gevolg te geven aan een aanschrijving en de overtreding te beëindigen.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Op grond van artikel 2:10, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
4.2
Door eiseres wordt niet betwist dat zij voor het plaatsen van een mobiel toilet aan op [straat 2], ter hoogte van huisnummer [huisnummer] (parkeerterrein), geen vergunning of instemming had.
4.3
Het uitgangspunt in de APV, waarnaar de last verwijst, is dat voor het plaatsen van een mobiel toilet (of een ander voorwerp) op de weg een vergunning of instemming van verweerder is vereist. Anders dan verweerder betoogt, is uit het besluit van 5 december 2016 niet af te leiden dat de dwangsom bij herhaalde overtreding van artikel 2:10, eerste lid, van de APV, ongeacht tijdstip of locatie, verbeurd wordt. In de last wordt meermaals concreet de locatie aan het parkeerterrein aan [straat 1], ter hoogte van [plek] bij lichtmastnummer [lichtmasnummer], genoemd. Voorts spreekt te last van ‘het’ toilet. In onderhavige zaak gaat het om de locatie op [straat 2], ter hoogte van huisnummer [huisnummer] (parkeerterrein). De afstand tussen locatie aan [straat 2] en het parkeerterrein aan [straat 1], ter hoogte van [plek] bij lichtmastnummer [lichtmasnummer] ([plaats]) bedraagt ongeveer 4.5 kilometer.
Het opleggen van een last onder dwangsom is een belastende beschikking. Het moet voor degene, aan wie de last wordt opgelegd, volledig duidelijk zijn wat er van hem wordt verwacht en onder welke omstandigheden een dwangsom wordt verbeurd.
De rechtbank acht hierbij van belang dat in het besluit van 5 december 2016 slechts gesproken wordt over de overtreding op de locatie aan het parkeerterrein aan [straat 1], zodat eiseres ervan uit kon gaan dat dit de te beëindigen situatie was, terwijl het opleggen van een dwangsom in de door verweerder beoogde zin (namelijk inhoudende dat eiseres of haar bestuurders een dwangsom verbeuren zodra er ergens in de gemeente Den Haag een aan eiseres in eigendom toebehorend mobiel toilet of ander voorwerp in strijd met artikel 2:10, eerste lid, van de APV wordt aangetroffen) niet kan worden gebaseerd op de constatering dat eiseres éénmalig een overtreding heeft begaan. Een dergelijke beslissing zou niet draagkrachtig gemotiveerd en onevenredig belastend zijn.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de opgelegde last onder dwangsom zich (tevens) omvat het niet overtreden van artikel 2:10, eerste lid, van de APV op de locatie op [straat 2], ter hoogte van huisnummer [huisnummer]. Dat eiseres tegen laatstgenoemde last geen bezwaar heeft ingediend doet daaraan niet af, aangezien zij er terecht vanuit ging dat deze zich richtte tegen het toilet bij het parkeerterrein aan [straat 1], ter hoogte van [plek] bij lichtmastnummer [lichtmasnummer], welk toilet door eiseres is verwijderd.
5 Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Voorts ziet zij aanleiding het primaire besluit te herroepen.
6 De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze dient op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden vastgesteld op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor).
7 Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank tevens bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,-- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,--
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,-- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.