Overwegingen
1. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2. Eiser is van Ethiopische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft in maart 2009 Ethiopië verlaten en is naar Sudan vertrokken. In juni 2014 heeft eiser Sudan verlaten. Op 7 juli 2014 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij is vertrokken uit Ethiopië omdat hij werd gezocht door de politie vanwege het uitdelen van pamfletten van de illegale oppositiepartij Ginbot 7. De politie is naar eisers huis gegaan, heeft naar eiser gevraagd en heeft vervolgens in eisers plaats zijn broer meegenomen. Daarnaast is eiser in 2015 lid geworden van de Nederlandse afdeling van Ginbot 7, heeft hij deelgenomen aan vergaderingen en aan een tweetal demonstraties. Bij één van deze demonstraties heeft eiser een interview gegeven waarbij hij zijn naam heeft genoemd. Hiervan is een filmpje op internet verschenen.
3. Tot drie keer toe heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Tot drie keer toe heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van verweerder vernietigd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en het Christelijk-orthodoxe geloof van eiser geloofwaardig. Eveneens acht verweerder geloofwaardig dat eiser in Ethiopië sympathisant van de oppositiepartij Ginbot 7 is geweest en dat hij in de periode 2008-2009 pamfletten van deze partij heeft verspreid, dat de politie hiermee bij de ouderlijke woning van eiser is geweest en eisers broer heeft meegenomen. Met betrekking tot de geloofwaardig geachte feiten overweegt verweerder dat de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem thans bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk zijn. De problemen speelden al lange tijd geleden en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in verband daarmee nu nog wordt gezocht of bij terugkeer in de problemen zal komen.
Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser in 2015 in Nederland lid is geworden van de Nederlandse afdeling van Ginbot 7 en dat hij in Nederland een tweetal demonstraties heeft bijgewoond. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser hierdoor niet in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Het betreft marginale activiteiten en niet is gebleken dat de Ethiopische autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat bij de tegenwerping van de actualiteit van de vrees de bewijslast bij verweerder ligt. Verder heeft verweerder volgens eiser miskend dat het gaat om een voortzetting van de Ethiopische activiteiten in Nederland. De huidige activiteiten moeten worden gezien als een versterking van de negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijnin werking is getreden. Omdat de asielaanvraag dateert van voor 20 juli 2015, is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw van toepassing (Vw oud). Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015 omvat de toetsing van de rechtbank wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
7. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond, met toepassing van artikel 31 van de nieuwe Vw. Omdat de Vw (oud) voor eiser van toepassing is, is dit onjuist. De rechtbank zal dit gebrek echter passeren, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Artikel 31 van de Vw (oud) is immers nagenoeg gelijkluidend als het nieuwe artikel 31 van de Vw.
8. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval in de periode van 20 september 2008 tot en met 4 maart 2009 – de periode waarin eisers politieke activiteiten in Ethiopië plaatsvonden – Ginbot 7 in Ethiopië een illegale oppositiebeweging was en dat in juni 2011 het Ethiopische parlement heeft bepaald dat Ginbot 7 officieel wordt beschouwd als een terroristische organisatie. De rechtbank stelt verder vast dat het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ethiopië dateert van mei 2013. Daarnaast is na het verschijnen van dat ambtsbericht - onder meer - de noodtoestand is uitgeroepen in Ethiopië.
9. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder in het bestreden besluit de geloofwaardig geachte problemen van eiser in Ethiopië niet heeft beoordeeld tegen de achtergrond van de huidige politieke en maatschappelijke situatie in Ethiopië. Evenmin heeft verweerder het subsidiaire standpunt ten aanzien van eisers lidmaatschap van en zijn activiteiten voor Ginbot 7 in Nederland beoordeeld op basis van actuele landeninformatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in elk geval had moeten beoordelen hoe het regime van Ethiopië thans omgaat met leden/activisten van een oppositionele partij of -beweging, zoals Ginbot 7. Verweerder had daarbij mede moeten betrekken dat blootstelling aan vervolging of ernstige schade, of bedreiging daarmee, in het verleden een duidelijke aanwijzing is dat de vrees voor vervolging of ernstige schade reëel is. Noch uit het bestreden besluit, noch uit het verweerschrift blijkt dat verweerder deze beoordeling op basis van actuele landeninformatie heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze verplichting van verweerder voortvloeit uit artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, alsmede artikel 4, tweede lid, van de Definitierichtlijn, omgezet in het nationale recht in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk 3.35, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
10. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht om de aanvraag zorgvuldig te beoordelen. Deze plicht staat in artikel 3:2 van de Awb. In dit gebrek ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:68, eerste lid, van de Awb het onderzoek te heropenen en vervolgens de bestuurlijke lus toe te passen.
11. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid het bestreden besluit aan te vullen dan wel een nieuw besluit te nemen. De termijn waarbinnen verweerder de motivering van het bestreden besluit kan aanvullen, wordt door de rechtbank bepaald op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal verweerder opdragen, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, binnen zeven dagen kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de motivering van het bestreden besluit aan te vullen of een nieuw besluit te nemen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.