ECLI:NL:RBDHA:2018:645
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Algerijnse asielzoeker, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat zijn tijdig ingediende zienswijze niet was meegenomen in de besluitvorming. Tijdens de zitting op 9 januari 2018 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan de zienswijze van eiser, die op 12 december 2017 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gebrekkig was, omdat de tijdig ingediende zienswijze niet was meegenomen. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat het bestreden besluit alsnog voldoende gemotiveerd was. Eiser had ook aangevoerd dat Nederland zich niet voldoende had vergewist van de situatie in Duitsland, maar de rechtbank volgde dit betoog niet, omdat eiser geen concrete feiten had aangedragen die zouden wijzen op een schending van zijn rechten in Duitsland.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 501,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met ingediende zienswijzen en de verplichting om deze in de besluitvorming te betrekken.