ECLI:NL:RBDHA:2018:6511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
C/09/551521 / KG RK 18/545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. I.F. Dam. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.F. van Norel, heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 9 april 2018, waarin de werkgever, Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoeker heeft verzocht. Verzoeker betoogde dat de kantonrechter niet onpartijdig kon oordelen vanwege eerdere banden met de Haagse Hogeschool, waar de gewraakte kantonrechter in het verleden voorzitter was van het College van Beroep voor de Examens. De kantonrechter heeft echter aangegeven dat het contact met de betrokken persoon meer dan 10 jaar geleden is verbroken en dat dit contact geen invloed heeft op haar onpartijdigheid. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 7 mei 2018 is het verzoek toegelicht door de gemachtigde van verzoeker, terwijl de gewraakte kantonrechter ook aanwezig was. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de kantonrechter zorgvuldig afgewogen. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geoordeeld dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek, aangezien de kantonrechter niet in een situatie verkeerde die haar onpartijdigheid in gevaar zou kunnen brengen. De beslissing om de namen van aanwezigen te noteren werd als een processuele beslissing beschouwd en niet als een reden voor wraking. Het verzoek tot wraking is afgewezen en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/29
zaak-/rekestnummer: C/09/551521 / KG RK 18/545
rolnr.: 6648914 RP VERZ 18-50110
datum beschikking: 18 mei 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.F. van Norel;
strekkende tot wraking van:
mr. I.F. Dam
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
De stichting Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden (hierna: de werkgever), gemachtigde M. de Vries.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 9 april 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst met verzoeker te ontbinden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van 9 april 2018, van de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 30 april 2018 en van de brief van de gemachtigde van de werkgever van 2 mei 2018.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 7 mei 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde toegelicht. De gewraakte kantonrechter is eveneens verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Gelet op de banden van de kantonrechter met de Haagse Hogeschool in het verleden kan geen volledig objectieve en neutrale behandeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvinden. Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek aangevuld in die zin dat hij eerst bij de mondelinge behandeling door de kantonrechter vernam welke banden zij met de Haagse Hogeschool heeft gehad, wat hem heeft doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Zijn twijfel werd versterkt toen de kantonrechter ter zitting getuigen toeliet die niet tevoren waren aangekondigd.

4.Het standpunt van mr. Dam

De kantonrechter is van mening dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Aan het begin van de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek heeft de kantonrechter ter sprake gebracht dat zij ongeveer 20 jaar geleden voorzitter is geweest van het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool. Zij is destijds opgevolgd door [naam] , die zij kende, omdat [naam] gehuwd was met een collega. Destijds hadden de kantonrechter en [naam] ook privé contact. Dit contact bestaat inmiddels al meer dan 10 jaar niet meer. Naar de mening van de kantonrechter is het contact zo lang geleden verbroken dat er geen sprake kan zijn van bevooroordeeldheid. Bovendien speelt de verklaring van [naam] een bescheiden rol in het dossier.
Ter zitting heeft de kantonrechter toegelicht dat zij bij aanvang van de mondelinge behandeling de namens de werkgever aanwezige personen heeft gevraagd of zij een verklaring wilden afleggen om te kunnen bepalen of hun naam in het proces-verbaal moest worden opgenomen. Van een beslissing tot het horen van getuigen is geen sprake geweest. Dat de kantonrechter niet eerder melding had gemaakt van haar voormalige banden met [naam] , is het gevolg van het feit dat zij het dossier eerst kort voor de zitting heeft bestudeerd, zodat geen tijd meer was voor een schriftelijke aankondiging.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Het staat vast dat de kantonrechter tot ruim 10 jaar geleden persoonlijk en zakelijk contact heeft gehad met één van de personen die in de bij de kantonrechter in behandeling zijnde zaak een verklaring over verzoeker heeft afgelegd. Dat feit op zich leidt niet tot de conclusie dat de kantonrechter gewraakt moet worden. Bijkomende omstandigheden die tot een andere conclusie moeten leiden, zijn niet gebleken.
5.4.
De beslissing van de kantonrechter om de namen te noteren van degenen die ter terechtzitting zijn verschenen, voor zover zij te kennen gaven ter terechtzitting het woord te willen voeren, is een processuele beslissing. Een dergelijke beslissing vormt in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit anders zijn. De wrakingskamer is van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
• de kantonrechter;
• de belanghebbende, p/a haar gemachtigde mr. M. de Vries.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, A.L. Frenkel en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.