ECLI:NL:RBDHA:2018:6654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medische voorrangsverklaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een medische voorrangsverklaring had aangevraagd. Het primaire besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Delft, genomen op 11 april 2018, wees deze aanvraag af, ondanks het advies van de Delftse Adviescommissie voorrangsbepaling. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat haar jongste zoon gediagnosticeerd is met kanker en de huidige woning niet goed toegankelijk is voor zijn medische behoeften.

Tijdens de zitting op 31 mei 2018 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster stelde dat de huidige woning op de zesde etage niet geschikt is voor haar zoon, die te maken heeft met ernstige gezondheidsproblemen. De DAV had volgens verzoekster onafhankelijk medisch advies moeten inwinnen, wat verweerder niet had gedaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel het vragen van een onafhankelijk medisch advies een bevoegdheid is, in dit geval het ontbreken van dit advies een zorgvuldige behandeling van de aanvraag in de weg staat. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat het toekennen van een voorrangsverklaring een verregaande maatregel is die niet snel kan worden toegewezen in het kader van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2952
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
tegen

het college van Burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Matoug, mr. M. Dierikx en W. Dubbel).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2018 (het primaire besluit] heeft verweerder - overeenkomstig het advies van de Delftse Adviescommissie voorrangsbepaling (DAV) van dezelfde datum - de aanvraag van verzoekster om een medische voorrangsverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat haar jongste zoon [zoon] (geboren [geboortedatum] 2013) is gediagnosticeerd met kanker (neuroblastoom stadium IV met uitzaaiingen) en te maken heeft met pijn, infectiegevaar, vermoeidheid en spierzwakte. De huidige woning is niet gemakkelijk toegankelijk omdat deze op de zesde etage is gelegen en de liften vaak buiten werking zijn of daarop vaak te lang gewacht dient te worden. Daarnaast moet een woning goed toegankelijk zijn bij gepland en ongepland vervoer van en naar het ziekenhuis, zowel met eigen vervoer als eventueel per ambulance. Dat is bij de huidige woning thans niet het geval.
De DAV had voorts onafhankelijk medisch advies dienen aan te vragen als bedoeld in artikel 8, zevende lid, van het reglement Delftse Adviescommissie Voorrangsverklaring. Verzoekster heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2017:9006.
3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er ten aanzien van de bereikbaarheid van de woning onvoldoende sprake is van een levensontwrichtende situatie en niet gebleken is dat verzoekster de betreffende situatie niet op een andere wijze kan oplossen; er zijn goede alternatieven die een oplossing kunnen bieden voor het woonprobleem. Verzoekster wordt geadviseerd contact op te nemen met haar wooncorporatie om te kijken of deze haar kan helpen bij het zoeken naar een geschikte woning.
4.1
Artikel 32 van de Huisvestingsverordening Gemeente Delft luidt – voor zover hier van belang - als volgt.
1. Voor het verkrijgen van een urgentieverklaring dient een verzoek overeenkomstig artikel 32 te worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Een urgentieverklaring wordt verleend indien de indieners:
a. 18 jaar of ouder zijn;
b. gedurende de termijn van minimaal één jaar ingezetene zijn, ofwel beschikken over een economische of maatschappelijke binding, dan wel in de positie verkeren als bedoeld in artikel 12 lid 3, van de Huisvestingswet 2014 en
c. de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland en
d. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en
e. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen krijgen en
f. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, lid 3 van de Huisvestingswet 2014 wordt een urgentie­verklaring volgens lid 1 verleend:
a. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.
(…).
4.2
Ingevolge artikel 8, zevende lid, van het reglement Delftse Adviescommissie Voorrangsverklaring is de commissie bevoegd onafhankelijk medisch advies te vragen aan de door de gemeente goedgekeurde en ter zake bevoegde en deskundige instanties, indien dit noodzakelijk is voor een zorgvuldige behandeling van de aanvraag. De kosten van dergelijke adviesaanvragen komen voor rekening van de gemeente.
5 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.1
Het vragen van een onafhankelijk medisch advies door de DAV is weliswaar geformuleerd als een bevoegdheid, doch in dit geval ziet de voorzieningenrechter aanknopingspunten om te oordelen dat een dergelijk advies noodzakelijk is voor een zorgvuldige behandeling van de aanvraag. Partijen verschillen immers van mening of een woning op de begane grond noodzakelijk is of dat een woning op de eerste of tweede etage vanuit medisch oogpunt ook zou voldoen. De brief van de behandelend oncoloog biedt op dat punt onvoldoende duidelijkheid. Zolang deze onduidelijkheid voortduurt is de enkele verwijzing van verzoekster naar de woningbouwcorporatie zinledig dan wel te onbepaald.
Verweerder zal bij de behandeling van het bezwaar dan ook expliciet moeten ingaan op de vraag of dit advies in dit geval niet had moeten worden ingewonnen, en zo ja, voor een dergelijk advies dienen zorg te dragen. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter immers medische stukken overgelegd, waaruit naar voren komt dat de gezondheidssituatie van haar zoon precair is en de toegankelijkheid van de woning mogelijk thans onvoldoende is gewaarborgd.
5.2
Het vorenstaande kan evenwel niet leiden tot schorsing van het primaire besluit, aangezien het (voorlopig) toekennen van een voorrangsverklaring een verregaande maatregel is die zich niet snel leent voor een voorlopige voorziening hangende bezwaar.
6 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.