ECLI:NL:RBDHA:2018:6654
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om medische voorrangsverklaring in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een medische voorrangsverklaring had aangevraagd. Het primaire besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Delft, genomen op 11 april 2018, wees deze aanvraag af, ondanks het advies van de Delftse Adviescommissie voorrangsbepaling. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat haar jongste zoon gediagnosticeerd is met kanker en de huidige woning niet goed toegankelijk is voor zijn medische behoeften.
Tijdens de zitting op 31 mei 2018 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster stelde dat de huidige woning op de zesde etage niet geschikt is voor haar zoon, die te maken heeft met ernstige gezondheidsproblemen. De DAV had volgens verzoekster onafhankelijk medisch advies moeten inwinnen, wat verweerder niet had gedaan.
De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel het vragen van een onafhankelijk medisch advies een bevoegdheid is, in dit geval het ontbreken van dit advies een zorgvuldige behandeling van de aanvraag in de weg staat. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat het toekennen van een voorrangsverklaring een verregaande maatregel is die niet snel kan worden toegewezen in het kader van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.