ECLI:NL:RBDHA:2018:6655
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak
Op 6 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.M.H.M. Dekker, had een verzoek ingediend tegen de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) nadat hij op 26 maart 2018 niet rijgeschikt was verklaard voor het rijbewijs categorie B. Verzoeker stelde dat hij zijn beroepsmatige werkzaamheden zo spoedig mogelijk moest kunnen hervatten en dat hij daarvoor een geldig rijbewijs nodig had. Echter, zijn rijbewijs was op 31 januari 2018 verlopen en hij kon geen nieuw rijbewijs verkrijgen zonder een verklaring van geschiktheid van het CBR, die niet verstrekt zou worden zolang hij niet rijgeschikt was verklaard.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Awb, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de rechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kon afwachten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2018, en tegen deze uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld.