ECLI:NL:RBDHA:2018:6655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

Op 6 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.M.H.M. Dekker, had een verzoek ingediend tegen de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) nadat hij op 26 maart 2018 niet rijgeschikt was verklaard voor het rijbewijs categorie B. Verzoeker stelde dat hij zijn beroepsmatige werkzaamheden zo spoedig mogelijk moest kunnen hervatten en dat hij daarvoor een geldig rijbewijs nodig had. Echter, zijn rijbewijs was op 31 januari 2018 verlopen en hij kon geen nieuw rijbewijs verkrijgen zonder een verklaring van geschiktheid van het CBR, die niet verstrekt zou worden zolang hij niet rijgeschikt was verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Awb, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de rechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kon afwachten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2018, en tegen deze uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2641
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde mr. N.M.H.M. Dekker),
tegen

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft verweerster verzoeker niet rijgeschikt verklaard voor het rijbewijs categorie B.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend bij verweerster.
Tevens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij zo spoedig mogelijk zijn beroepsmatige werkzaamheden moet kunnen hervatten. Hiertoe dient hij te kunnen beschikken over een rijbewijs categorie B.
Gebleken is dat verzoeker thans niet over een geldig rijbewijs beschikt nu de geldigheid hiervan is verstreken op 31 januari 2018. Om een nieuw rijbewijs te verkrijgen dient hij een verklaring van geschiktheid te overleggen. Deze zal door verweerster niet verstrekt worden indien verzoeker, zoals thans het geval, niet rijgeschikt is verklaard.
Eventuele schorsing van het besluit waarin verzoeker niet rijgeschikt is verklaard leidt derhalve niet tot verstrekking van een rijbewijs, zoals door verzoeker in de door hem gevraagde voorziening uiteindelijk wordt beoogd.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel, dat verzoeker er niet in is geslaagd te onderbouwen waarom sprake is van een dusdanig spoedeisend belang, dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
Het verzoek wordt derhalve wegens het ontbreken van spoedeisend belang als kennelijk ongegrond afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.