ECLI:NL:RBDHA:2018:6658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster wiens rijbewijs door het CBR ongeldig was verklaard wegens alcoholmisbruik. Het bestreden besluit, dat op 30 januari 2018 was genomen, meldde dat het rijbewijs van verzoekster vanaf 6 februari 2018 ongeldig zou zijn. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij haar rijbewijs nodig had voor haar werk en de zorg voor haar autistische zoon.

Tijdens de zitting op 31 mei 2018 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de diagnose alcoholmisbruik onterecht was gesteld. De psychiater die de rapportages had opgesteld, had tegenstrijdige conclusies getrokken over haar alcoholgebruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportages van de psychiater niet voldoende concludent waren en dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster met het alcoholmisbruik was gestopt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening zwaarder wogen dan de belangen van het CBR bij handhaving van het besluit.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, waardoor verzoekster voorlopig haar rijbewijs kon behouden. Tevens werd bepaald dat het CBR het door verzoekster betaalde griffierecht moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages en de noodzaak voor het CBR om tegenstrijdige informatie te verifiëren voordat besluiten worden genomen die de rechten van burgers aangaan.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2336
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

tegen

de directie van het Central Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster

(gemachtigde: I.S.B. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster aan verzoekster meegedeeld dat haar rijbewijs vanaf 6 februari 2018 ongeldig wordt verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018 2018. Verzoekster is daarbij in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1 De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek – naar de rijvaardigheid en geschiktheid, als bedoeld in 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 – daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
2.2
Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling maatregelen) besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid (lees: tweede lid), van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
2.3
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
2.4
De in deze bijlage opgenomen norm 8.4 (Angststoornissen) luidt:
“Fobische reacties kunnen in bepaalde gevallen, afhankelijk van de aard van de fobie, een duidelijke belemmering vormen voor het besturen van een motorrijtuig, maar geven in de regel geen reden voor ongeschiktheidsverklaring. Echter, mensen die regelmatig therapieresistente paniekaanvallen vertonen, zijn in het algemeen ongeschikt voor het rijbewijs; voor de beoordeling is een specialistisch rapport vereist.
Personen die ter bestrijding van een angststoornis hoge doses psychofarmaca (benzodiazepinen) gebruiken, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.”
De in deze bijlage opgenomen norm 8.7 (persoonlijkheidsstoornissen) luidt:
“Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen (zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen of -delicten) van:
-gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen (zie ook paragraaf 8.8).
-Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.”
De in deze bijlage opgenomen norm 8.8 (misbruik van psychoactieve middelen zoals alcohol en drugs) luidt:
"Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
3.1
Verzoekster is op 16 december 2016 als bestuurder van een motorrijtuig (auto) aangehouden met een alcoholpromillage van 455 µg/l.
3.2
Bij besluit van 27 december 2016 is verzoekster door verweerder een medisch onderzoek naar de geschiktheid opgelegd, omdat getwijfeld wordt aan haar geestelijke geschiktheid:
- ernstig gestoord inzicht of gedrag
- abnormale opwindingstoestanden.
De geldigheid van haar rijbewijs is hierbij niet geschorst.
Tegen dit besluit heeft verzoekster geen rechtsmiddel ingesteld, zodat dit in rechte vast staat.
3.3
Op 22 februari 2017 heeft verzoekster een onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid ondergaan. Van dit onderzoek is een verslag van bevindingen opgemaakt, welke meermaals is aangepast.
3.4
Op 4 november 2017 heeft verzoekster een tweede onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid ondergaan. Van dit onderzoek is een verslag van bevindingen opgemaakt, welke éénmaal is aangepast.
4 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat volgens de onderzoeken sprake is van alcoholmisbruik. In beide ter zake opgemaakte (definitieve) rapportages wordt niet aannemelijk geacht dat verzoekster met het alcoholmisbruik is gestopt.
5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang in haar verzoekschrift en ter zitting gemotiveerd aangevoerd dat zij haar rijbewijs nodig heeft voor haar zoon, die autistisch is, en voor haar werk in de beveiliging.
Tegen deze achtergrond neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
6 Verzoekster voert aan dat de diagnose alcoholmisbruik ten onrechte is gesteld. Van alcoholafhankelijkheid is geen sprake. Er hebben twee onderzoeken naar de geschiktheid plaatsgevonden, met dezelfde resultaten, doch verschillende eindconclusies. Lichte verhogingen van ASAT en ALAT zijn voor de diagnose alcoholmisbruik onvoldoende. Uit een recent onderzoek blijkt voorts niet van afwijkende waarden. Verzoekster lijdt aan MGUS (monoclonal gammopathy of unknown significance), waardoor de eerdere afwijkende leverwaarden verklaard zouden kunnen worden. Verzoekster is destijds aangehouden terwijl zij leed aan een burn-out door diverse gebeurtenissen en omstandigheden, maar sinds het voorjaar 2017 gaat het juist weer heel goed met haar.
7 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter evenmin als aan het CBR om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:213). Dit laat evenwel onverlet dat het CBR zich ervan moet vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3050.)
8.1
Keurend psychiater N. van Loenen concludeert in het verslag van bevindingen van 22 februari 2017 dat het voornamelijk lijkt te gaan om AS II problematiek, waarbij alcoholmisbruik niet kan worden uitgesloten. Verzoekster verklaart vrijwel dagelijks meer dan vier eenheden alcohol te gebruiken, maar op dit onderwerp verder niet in te willen gaan. Uitslagen van de bloedchemie hebben de psychiater niet bereikt. Het is volgens de psychiater niet mogelijk duidelijke diagnoses weer te geven.
8.2
Op 8 mei 2017 heeft psychiater van Loenen een aangepast verslag van bevindingen vastgesteld. In zijn psychiatrische diagnose spreekt hij onder meer van alcoholafhankelijkheid. Voorts wijst hij erop dat verzoekster medicijnen gebruikt die al dan niet in combinatie met alcohol de rijvaardigheid beïnvloeden.
8.3
Op 3 juli 2017 heeft psychiater van Loenen wederom een aangepast verslag van bevindingen vastgesteld. De psychiater wijst er op dat het laboratoriumonderzoek van 6 juni 2017 aanwijzingen laat zien voor alcoholmisbruik (o.a. verhoogd MCV en %CDT).
8.4
Op 21 juli 2017 heeft psychiater van Loenen wederom een aangepast verslag van bevindingen vastgesteld.
8.5
Bij brief van 27 juli 2017 is verzoekster de uitslag van het onderzoek medegedeeld.
8.6
Verzoekster heeft daarop verzocht om een tweede onderzoek.
8.7
Op 4 november 2017 heeft een tweede onderzoek plaatsgevonden.
8.8
Keurend psychiater M. Hanoeman concludeert in het verslag van bevindingen van 20 december 2017 op basis van alle relevante gegevens dat bij verzoekster de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan worden gesteld.
De volgende bevindingen worden vastgesteld:
- betrokkene heeft een tolerantie opgebouwd die niet kan worden verklaard met het opgegeven gebruik in het jaar voorafgaand aan de aanhouding. Dit is een aanwijzing voor onderrapportage;
- betrokkene bevestigt in het verleden een alcoholprobleem te hebben gehad. Dit impliceert een verhoogd risico op hernieuwd alcoholmisbruik;
- betrokkene had in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding het rijbewijs nodig voor het werk en belangrijke sociale verplichtingen. Door rijden onder invloed riskeerde zij aldus problemen met betrekking tot het werk en deze verplichtingen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik;
- betrokkene bevestigt dat in de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding, alcoholgebruik heeft geleid tot emotionele of psychische problemen, of verergering daarvan. Dit is een aanwijzing voor persistentie.
- betrokkene heeft een licht verhoogd ASAT van 76/L en ALAT van 37 U/L hetgeen een aanwijzing kan zijn voor alcoholmisbruik. Dergelijke ASAT en ALAT waarden dienen echter met terughoudendheid geïnterpreteerd te worden. Aangezien het verdere bloedonderzoek geen afwijkingen laat zien, kan men er in dit geval niet van uit gaan dat deze verhoging veroorzaakt is door bovenmatig alcoholmisbruik.
Het laboratoriumonderzoek van 4 november 2017 laat geen duidelijke aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik.
Concluderend lijkt het hem aannemelijk dat verzoekster sinds maart 2017 met het alcoholmisbruik is gestopt.
8.9
Op 24 januari 2018 heeft psychiater M. Hanoeman een aangepast verslag van bevindingen vastgesteld. Dit verslag is in zoverre aangepast, dat bij de bevindingen staat vermeld dat betrokkene een licht verhoogd ASAT van 76/L en ALAT van 37 U/L heeft, hetgeen een aanwijzing kan zijn voor overmatig alcoholgebruik. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik, daar er geen andere oorzaak aan te wijzen is.
Geconcludeerd wordt dat het laboratoriumonderzoek aanwijzingen liet zien voor alcoholmisbruik en dat het niet aannemelijk lijkt dat verzoekster is gestopt met het alcoholmisbruik.
9 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
9.1
Uit de stukken kan worden afgeleid dat psychiater Hanoeman zijn verslag van bevindingen van 20 december 2017 heeft aangepast na daarover een e-mail te hebben ontvangen van W. van Os, medisch adviseur van verweerder. Daarop heeft Hanoeman zijn eerdere verslag aangepast in het verslag van 24 januari 2018. Dat verslag bevat een wijziging ten aanzien hetgeen hij eerder opmerkte over het laboratoriumonderzoek en de conclusie wanneer het aannemelijk is dat verzoekster met alcoholmisbruik is gestopt. In het verslag van 20 december 2017 zegt hij daarover:
‘Betrokkene heeft een licht verhoogd ASAT van 76/L en ALAT van 37 U/L hetgeen een aanwijzing kan zijn voor alcoholmisbruik. Dergelijke ASAT en ALAT waarden dienen echter met terughoudendheid geïnterpreteerd te worden. Aangezien het verdere bloedonderzoek geen afwijkingen laat zien, kan men er in dit geval niet van uit gaan dat deze verhoging veroorzaakt is door bovenmatig alcoholmisbruik.
Het laboratoriumonderzoek laat geen duidelijke aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik.’
Concluderend lijkt het hem aannemelijk dat verzoekster sinds maart 2017 met het alcoholmisbruik is gestopt.
In het aangepaste verslag van 24 januari 2018 luidt de conclusie dat ‘betrokkene een licht verhoogd ASAT van 76/L en ALAT van 37 U/L heeft, hetgeen een aanwijzing kan zijn voor overmatig alcoholgebruik. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik, daar er geen andere oorzaak aan te wijzen is.’
Geconcludeerd wordt dat het laboratoriumonderzoek aanwijzingen liet zien voor alcoholmisbruik en dat het niet aannemelijk lijkt dat verzoekster is gestopt met het alcoholmisbruik.
Volgens de eerste rapportage zou de recidivevrije periode zijn geëindigd in maart 2018. In dat geval had verzoekster thans een Eigen Verklaring procedure kunnen starten. Het aangepaste verslag impliceert echter dat de recidivevrije periode pas (op z’n vroegst) de dag na het onderzoek van 4 november 2017 kan zijn aangevangen en verzoekster dus pas (op z’n vroegst) op 4 november 2018 een Eigen Verklaring procedure kan starten.
Volgens eerdere rapportage liet het laboratoriumonderzoek van 6 juni 2017 aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik (o.a. verhoogd MCV en %CDT). In dit onderzoek lagen ASAT en ALAT-waarden echter beneden referentiewaarden. Volgens het onderzoek verricht op 4 november 2017, was sprake van licht verhoogde ASAT en ALAT maar lagen MCV en %CDT beneden referentiewaarden.
9.2
De voorzieningenrechter acht de door psychiater Hanoeman uitgebrachte rapportage(s) tegenstrijdig en niet voldoende concludent. Hij motiveert niet waarom hij zonder nieuw onderzoek over (dezelfde) laboratoriumuitslagen en de vraag of dan wel wanneer verzoekster met alcoholgebruik is gestopt een wezenlijk ander oordeel geeft.
Het gebrek aan deze onderbouwing van het (aangepaste) rapport betekent dat het rapport in zoverre niet concludent is ten aanzien van de vraag of het alcoholmisbruik is gestopt en wanneer de recidiefvrije periode zou (kunnen) zijn aangebroken.
9.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoekster bij een voorlopige voorziening thans moeten prevaleren boven de belangen van verweerder bij handhaving van het primaire besluit van 30 januari 2018. Daarbij acht zij van belang dat verweerder bij het opleggen van het (eerste) onderzoek kennelijk in het belang van de verkeersveiligheid geen aanleiding heeft gezien om het rijbewijs van verzoekster te schorsen, waardoor verzoekster na haar aanhouding op 16 december 2016 tot 6 februari 2018 heeft kunnen beschikken over haar rijbewijs.
9.4
Gezien het voorgaande schorst de voorzieningenrechter het bestreden besluit – waarin het rijbewijs van verzoekster ongeldig is verklaard – tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Verweerster zal de psychiater om een nadere onderbouwing moeten vragen over zijn standpuntwijziging. Deze periode geeft verweerster eveneens gelegenheid om de inmiddels door verzoekster overgelegde medische verklaring, die volgens haar een verklaring vormt voor afwijkende leverwaarden bij het laboratoriumonderzoek, nader te bestuderen en deze bij de besluitvorming in het kader van de bezwaarprocedure mee te nemen.
10 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van €170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.