ECLI:NL:RBDHA:2018:6798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
AWB 18/2678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening nareis Eritrea voor minderjarige verzoekers

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de nareis van minderjarige kinderen van Eritrese nationaliteit. De verzoekers, de minderjarige halfbroer en halfzussen van de referent, hebben aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, welke zijn afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vanwege het ontbreken van geldige toestemmingsverklaringen van de biologische vader. De moeder van de verzoekers heeft wel een mvv-nareis gekregen, maar deze is beperkt geldig. De verzoekers dreigen hierdoor alleen achter te blijven in Ethiopië. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van bewijsnood, aangezien de biologische vader vanwege zijn militaire dienst niet in staat is om naar de Nederlandse ambassade te reizen om toestemming te geven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en draagt de IND op om de verzoekers te behandelen alsof zij in het bezit zijn van een mvv, zodat zij samen met hun moeder naar Nederland kunnen inreizen. Tevens wordt de IND veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2678

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [datum] 2008,
v-nummer [nummer] ,
[verzoekster],
geboren op [datum] 2011,
v-nummer [nummer] ,
[verzoeker],
geboren op [datum] 2013,
v-nummer [nummer] ,
van Eritrese nationaliteit,
verzoekers,
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door [referent] (hierna: referent) ten behoeve van verzoekers ingediende aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van gezinshereniging, afgewezen.
Verzoekers hebben op 5 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 11 mei 2018 heeft verweerder aangegeven zich, in tegenstelling tot het eerdere bericht van 9 mei 2018, wel te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juni 2018. Namens verzoekers zijn verschenen hun gemachtigde en referent. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Brouwer.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekers zijn de biologische, minderjarige kinderen van de moeder van referent en de halfbroer en halfzussen van referent. Verzoekers verblijven met hun moeder in Ethiopië. Referent is bij besluit van 20 januari 2016 in bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 19 april 2016 is door Stichting NIDOS namens referent een aanvraag gezinshereniging in het kader van nareis ingediend voor de moeder van referent. Voor verzoekers is niet tijdig een dergelijke aanvraag ingediend. Op 29 maart 2017 is door referent namens verzoekers onderhavige aanvraag ingediend. Aan de moeder van referent is inmiddels een mvv verleend, welke vóór 18 april moest worden afgehaald en op grond waarvan vóór 11 juli 2018 moet worden ingereisd.
2. Verzoekers hebben in hun verzoek gevraagd aan verweerder op te dragen om hen te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, nu deze ertoe strekt om de komst van verzoekers naar Nederland mogelijk te maken, hetgeen in het kader van de mvv-procedure ter beoordeling van verweerder is. Toewijzing van deze gevraagde voorlopige voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek van verzoekers in verhouding tot het belang van verweerder bij handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de verzochte voorziening. Aan de moeder van verzoekers is immers een mvv in het kader van nareis verleend, welke geldig is tot 11 juli 2018. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat deze termijn niet wordt verlengd. Verzoekers, die allen minderjarig zijn, dreigen hierdoor alleen achter te blijven in Ethiopië.
6. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige toestemmingsverklaring van de achterblijvende biologische vader. De biologische vader is niet in het bezit van een, van een handtekening voorzien, geldig identiteitsbewijs. Doordat de biologische band tussen verzoekers en hun gestelde biologische vader niet is aangetoond, kan niet worden geverifieerd dat de toestemmingsverklaring daadwerkelijk door de biologische vader van verzoekers is ondertekend. Dat er een reden is dat de biologische vader niet is verschenen voor het dna-onderzoek, maakt dit niet anders, aldus verweerder.
7. Hiermee kunnen verzoekers zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verweerder gaat er aan voorbij dat de biologische vader toestemming heeft verleend, zowel schriftelijk als mondeling. Dat de overgelegde kopie identiteitskaart geen handtekening bevat kan niet worden tegengeworpen, nu dat nu eenmaal het geval is in Eritrea. Dit blijkt ook uit het Algemeen ambtsbericht over Eritrea. De vader kan geen paspoort krijgen, omdat hij in militaire dienst zit. Om die reden kan hij ook niet naar Ethiopië reizen voor een dna-onderzoek. Het land ontvluchten is geen optie, omdat hij in Eritrea een eigen gezin heeft. Verzoekers beroepen zich op het nieuwe beoordelingskader waarbij indicatieve documenten zwaarder meegewogen moeten worden. Voorts is sprake van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 5, vijfde lid, van Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn).
8. Met betrekking tot de inhoud van de zaak overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
8.1.
Zoals ter zitting door verweerder is bevestigd, is niet in geschil dat [vader] de biologische vader van verzoekers is. De afwijzing van de aanvraag is enkel gebaseerd op het feit dat niet kan worden nagegaan of de handtekening op de toestemmingsverklaring daadwerkelijk de handtekening van de [vader] is.
8.2.
Een toestemmingsverklaring wordt gevraagd om te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel wie dat uitoefent. Het is daarom redelijk een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder te verlangen. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat het in beginsel aan verzoekers is om aannemelijk te maken dat de handtekening op de toestemmingsverklaring van hun achterblijvende, biologische vader is.
8.3.
Verzoekers hebben samen met de toestemmingsverklaringen een kopie van de identiteitskaart van hun vader overgelegd. Daarbij wijzen zij er terecht op dat uit het Algemeen ambtsbericht Eritrea blijkt dat op Eritrese identiteitsdocumenten geen handtekening is opgenomen. Verweerder kan dan ook niet van verzoekers verwachten dat zij een identiteitsdocument overleggen waarop een handtekening is opgenomen. Verzoekers hebben verder onweersproken gesteld dat hun vader in militaire dienst zit en daarom geen toestemming zal krijgen naar het buitenland te reizen voor een bezoek aan de Nederlandse ambassade. Verweerder heeft evenmin betwist dat illegale uitreis voor de vader, gelet op zijn militaire dienst en zijn huidige gezin in Eritrea, een te groot risico is. In bezwaar hebben verzoekers kopieën van de bewonerspas en de partijkaart van de PFDJ van hun vader overgelegd.
8.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op hetgeen onder 8.3 is overwogen, er sprake is van bewijsnood. Verzoekers kunnen immers geen officiële identiteitsdocumenten voorzien van een handtekening overleggen en de vader van verzoekers heeft geen mogelijkheid om zich naar een Nederlandse ambassade te begeven. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verzoekers dat, mede gelet op de bewijsnood, op basis van de overgelegde documenten voldoende is komen vast te staan dat de vader toestemming heeft gegeven voor vertrek van verzoekers naar Nederland. Het is erg onwaarschijnlijk dat een persoon die fraude zou willen plegen door een toestemmingsverklaring te overleggen die niet door de vader is ondertekend, de beschikking zou kunnen krijgen over de identiteitskaart, de partijkaart en de bewonerspas van de vader.
9. Gelet op het voorgaande en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen in die zin dat verweerder wordt opgedragen verzoekers te behandelen als waren zij in het bezit van de aangevraagde mvv. Ter verduidelijking merkt de voorzieningenrechter op dat dit inhoudt dat verweerder er voor zorg dient te dragen dat verzoekers Nederland kunnen inreizen, wanneer de moeder gebruik maakt van de aan haar verstrekte mvv. De voorzieningenrechter laat aan verweerder over hoe dit feitelijk geregeld moet worden.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat deze voorzienig naar verwachting onomkeerbare gevolgen zal hebben, te weten de overkomst van verzoekers naar Nederland. De voorzieningenrechter heeft bij deze beslissing mede betrokken dat verweerder heeft geweigerd om de termijn waarbinnen de moeder van de aan haar verleende mvv gebruik moet maken te verlengen tot na de beslissing op bezwaar. Ter zitting heeft verweerder als reden daarvoor gegeven dat veel van dit soort verzoeken tot verlenging van de termijn worden ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze enkele omstandigheid geen reden is om de gevraagde termijnverlening niet te geven. Dat verlenging alleen plaatsvindt in bijzondere situaties, bijvoorbeeld als er zich moeilijkheden voordoen om de grens te passeren, maakt dit niet anders. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom de situatie van verzoekers niet bijzonder is. Evenmin heeft verweerder inhoudelijke redenen aangevoerd waarom verlenging van de termijn bezwaarlijk zou zijn. Verweerder heeft tot slot gesteld dat de moeder een nieuwe mvv kan aanvragen, als verzoekers een mvv hebben verkregen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit bezwaarlijk van de moeder kan worden gevergd, omdat dit de onzekerheid met zich brengt of de nieuw aan te vragen mvv zal worden verstrekt, en bovendien niet zeker is dat een nieuw aan te vragen mvv opnieuw in het kader van nareis kan plaatsvinden.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 170 aan hen vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe en draagt verweerder op om verzoekers te behandelen als waren zij in het bezit van een mvv, een en ander zoals nader toegelicht onder 9;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.002;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 170 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 juni 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.