ECLI:NL:RBDHA:2018:6915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
09/767097-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen ontvoering en gewoontewitwassen met gevangenisstraf

Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van medeplegen van ontvoering en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, mrs. C. Sam-Sin en N. Coenen, de vordering hebben ingediend. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder de poging tot ontvoering van [slachtoffer 1] op 3 maart 2016 en de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] op 24 april 2016. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze misdrijven. De verklaringen van de slachtoffers werden als inconsistent en onbetrouwbaar beschouwd, en er was geen direct bewijs dat de verdachte bij de ontvoering betrokken was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd, en sprak hem vrij van deze beschuldigingen. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan gewoontewitwassen van een groot geldbedrag, dat hij samen met anderen had gepleegd via het bedrijf [bedrijf]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte actief had bijgedragen aan de verkoop van gestolen goederen en het faciliteren van de witwaspraktijken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767097-16
Datum uitspraak: 13 april 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 september 2016 (pro forma), 12 december 2016 (pro forma), 19 maart 2018 tot en met 22 maart 2018 (inhoudelijk) en het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 6 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. C. Sam-Sin en N. Coenen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 19 maart 2018 – tenlastegelegd dat:
1.
ZD RUIMTE
hij op of omstreeks 03 maart 2016 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden,
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met een (ijzeren) staaf, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of (daarbij)
- getracht heeft die [slachtoffer 1] in een voertuig (te weten een Mercedes Vito) te trekken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 maart 2016 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1] (meermalen) met een (ijzeren) staaf, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 maart 2016 te [plaats] , alhans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) (meermalen) met een (ijzeren) staaf, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een (of meer) ander(en) op of omstreeks 03 maart 2016 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn/hun mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden,
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met een (ijzeren) staaf, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarbij)
- getracht heeft/hebben die [slachtoffer 1] in een voertuig (te weten een Mercedes Vito) te trekken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 03 maart 2016 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- dat voertuig (te weten die Mercedes Vito) aan te schaffen en/of
- die [slachtoffer 1] (middels een baken) te volgen en/of te observeren;
2.
ZD KING
hij op of omstreeks 24 april 2016 te [locatie] , gemeente [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (tegen) die [slachtoffer 2] , gedurende een tijdsverloop van ongeveer negen uren, althans een aantal uren,
- in een (personen)auto vervoerd en hem -toen hij daarom vroeg- meermalen belet om die auto te verlaten en/of
- zijn telefoon afgepakt en/of laten afgeven en (vervolgens) die telefoon uitgezet en/of
- naar een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ) gebracht en/of
(vervolgens)
- gezegd dat [slachtoffer 2] daar twee weken te gast bleef en/of (vervolgens)
- naar een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ) gebracht en hem (vervolgens) belet die woning te verlaten;
3.
ZD WITWASSEN
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2014 t/m 02 juni 2016 te [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt, althans (één of meermalen) heeft witgewassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (van) een of meer geldbedrag(en) (tot een bedrag van totaal
€ 1.351.565,-ten laste van [bedrijf] )
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/zijn en/of
- dat/die geldbedrag(en) voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte (telkens) wist
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoedendat het (een) - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig(e) geldbedrag(en) betrof(fen);

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aanleiding onderzoek
Uit eerdere opsporingsonderzoeken is ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] het beeld naar voren gekomen dat hij zich (met anderen) schuldig zou maken aan witwassen door middel van het opzetten van dekmantelbedrijven op naam van anderen waarbij valse facturen werden opgemaakt om de illegale bedrijfsactiviteiten te verbloemen. Om beter in beeld te krijgen waar medeverdachte [medeverdachte 1] zich mee bezig hield zijn in onderhavig opsporingsonderzoek Blauwstaart telefoons (onder meer in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1] en later verdachte) afgeluisterd en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , verdachte en andere personen geobserveerd (ook met een zgn. peilbaken). Daarnaast zijn vele historische gegevens opgevraagd en goederen in beslaggenomen, die vervolgens zijn onderzocht.
VRIJSPRAAK FEIT 1: ZAAKSDOSSIER RUIMTE
3.2
Inleiding
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan dat op 3 maart 2016 omstreeks 22:08 uur op de [adres] te [plaats] is geprobeerd hem te ontvoeren. Tijdens de poging tot ontvoering is gebruik gemaakt van een witte Mercedes Vito. Tijdens de poging tot ontvoering is [slachtoffer 1] door twee mannen met bivakmutsen op belaagd en geslagen met een ijzeren staaf dan wel een ander hard voorwerp.
3.3
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben – overeenkomstig hun op schrift gestelde requisitoir – gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte medepleger is geweest van de poging tot ontvoering.
3.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, zoals verwoord in zijn schriftelijke pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor enige betrokkenheid van verdachte bij de poging tot ontvoering.
3.5
De beoordeling van feit 1 van de tenlastelegging
Er is geen direct bewijs voorhanden dat leidt tot vaststelling van de identiteit van de daders die op 3 maart 2016 getracht hebben [slachtoffer 1] in de Mercedes Vito te trekken en aldus hebben geprobeerd [slachtoffer 1] te ontvoeren. De rechtbank ziet zich aldus geplaatst voor de vraag of uit de bewijsmiddelen, zoals die zijn gepresenteerd door de officieren van justitie, niettemin kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die bij deze poging tot ontvoering betrokken is geweest en zo ja, waaruit die betrokkenheid heeft bestaan en of deze van voldoende gewicht is geweest om verdachte’s handelen te kunnen kwalificeren als medeplegen.
De verklaring van [slachtoffer 1]
Op 3 maart 2016 omstreeks 22:08 uur kwam [slachtoffer 1] samen met zijn vrouw en kind thuis op de [adres] te [plaats] . Toen hij zijn auto had geparkeerd zag hij uit tegengestelde richting een witte Mercedes Vito aan komen rijden. De verlichting van de Mercedes Vito stond uit. De Mercedes Vito stopte naast zijn auto. [slachtoffer 1] is uit zijn auto gestapt en hij zag vanuit de Mercedes Vito een man met bivakmuts op, aan komen lopen. Deze man (verder te noemen: man 1) was blank dan wel licht getint, tussen 1.80 en 1.85 m lang en had een breed postuur. Man 1 probeerde [slachtoffer 1] vast te pakken en [slachtoffer 1] zag dat de schuifdeur van de Mercedes Vito open stond. Naast de schuifdeur stond nog een man (verder te noemen: man 2). Deze man had ook een bivakmuts op en was tussen de 1.70 en 1.75 m lang en had een dun postuur. Man 2 had een stalen pijp in zijn hand en sloeg [slachtoffer 1] tegen het oor. [slachtoffer 1] viel op de grond en kreeg nog een aantal klappen. Beide mannen probeerden [slachtoffer 1] vast te pakken. Toen de buurvrouw van [slachtoffer 1] zijn naam riep, gingen de twee mannen er in de Mercedes Vito vandoor. [slachtoffer 1] heeft geen idee waarom iemand hem zou willen ontvoeren. [slachtoffer 1] heeft verdachte niet herkend op aan hem getoonde foto’s.
De verklaringen van getuigen
[naam vrouw van slachtoffer 1] , de vrouw van [slachtoffer 1] , heeft overeenkomstig de aangifte van [slachtoffer 1] verklaard en heeft tevens verklaard dat man 1 tegen [slachtoffer 1] zei dat hij mee moest lopen.
[naam buurvrouw slachtoffer 1] , de buurvrouw van [slachtoffer 1] , heeft verklaard over een oude witte bus die zij eerder die avond van 3 maart 2016 rond 21.00 uur op de [adres] heeft zien staan.
Poging ontvoering?
Anders dan de raadsman kwalificeert de rechtbank hetgeen is voorgevallen als een poging tot ontvoering en baseert dit op de volgende omstandigheden. De Mercedes Vito kwam langzaam aan gereden en stond stil naast de auto van [slachtoffer 1] . De schuifdeur van de Mercedes Vito stond open. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de mannen probeerden hem vast te pakken en de vrouw van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat tegen [slachtoffer 1] is gezegd dat hij mee moest komen.
De Mercedes Vito met kenteken [kenteken]
Op 18 februari 2016 om 17.23 uur is een Mercedes Vito met kenteken [kenteken] (hierna: de Vito) op naam gesteld van [naam] .
Omdat de politie het vermoeden had dat de Vito gebruikt zou gaan worden voor criminele activiteiten, is onder de Vito een peilbaken geplaatst. Het overzicht van de bakengegevens van de Vito bevindt zich in het dossier voor de periode van 28 februari 2016 tot en met 4 maart 2016. De Vito heeft zich in de periode van 28 februari 2016 tot 1 maart 2016 met name in en rondom [plaats] verplaatst. Opvallend is dat op 1 maart 2016 tussen 00.06 uur en 00:46 uur de Vito vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden. De Vito bevindt zich dan tussen 00:46 uur en 1:26 uur in [plaats] om vervolgens weer terug te rijden naar [plaats] .
Op 3 maart 2016 is de Vito vanuit [plaats] naar [plaats] gereden en daar rond 21.00 uur aangekomen. Ten tijde van de poging tot ontvoering welke plaats vond rond 22.08 uur op de [adres] te [plaats] , bevond de Vito zich op de [adres] en de [adres] . Daarna is de Vito naar [plaats] gereden, waar die tussen 22.19 uur en 02.34 uur op 4 maart 2016 stil heeft gestaan. Daarna is de Vito naar [plaats] gereden. Daar heeft de Vito tussen 03.17 uur en 03.26 uur stil gestaan op de [adres] om vervolgens naar de [adres] te rijden. Bij de doorzoeking op 21 juni 2016 is de Vito aangetroffen in de garage van de [adres] .
Tussenconclusie
Gezien bovenstaande bevindingen, de verklaringen van [slachtoffer 1] en de getuigen, is de Vito die eerder op 18 februari 2016 is aangeschaft gebruikt bij de poging tot ontvoering.
Betrokkenheid van verdachte bij de Vito
Verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer] en dat hij dit nummer ongeveer twee jaar in gebruik heeft. Dit telefoonnummer is getapt vanaf 28 januari 2016.
In de periode voorafgaand aan de aankoop van de Vito is door verdachte meerdere malen telefonisch contact geweest met de gebruiker van nummer eindigend op [telefoonnummer] . De gebruiker van dit nummer blijkt later [naam] te zijn. In deze gesprekken wordt gesproken over het regelen van iets wat blijkbaar bij de gemeente moet gebeuren waarbij pasfoto’s vereist zijn, dat dit enige vertraging heeft opgelopen, maar dat met spoed € 111,00 is betaald en dat ze het dan gelijk morgen krijgen. Uit het raadplegen van de website van de gemeente [plaats] is gebleken dat voor het aanvragen van een paspoort met spoed
€ 111,70 wordt berekend. Na bevraging in het GBA is gebleken dat [naam] op 15 februari 2016 een nieuw paspoort heeft aangevraagd en gekregen. In een eerder gesprek tussen verdachte en [naam] is gesproken over een adres in [plaats] dat [naam] naar verdachte zou sturen en waar zij elkaar zouden ontmoeten.
Verdachte heeft verklaard dat hij de stem die deze gesprekken voert niet herkent als zijn eigen stem en dat de telefoon bij deze gesprekken wellicht is gebruikt door medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu een tolk die het gesprek vertaald heeft de stem van verdachte wel herkent en verdachte bij de met [naam] afgesproken ontmoetingen zelf verschijnt.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben in de periode voorafgaand aan 18 februari 2016 meerdere telefonische gesprekken gevoerd. Uit een gesprek dat gevoerd is op 13 februari 2016 komt naar voren dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] vertelt dat iets maandag zal gebeuren, omdat gisteren te laat was. Medeverdachte [medeverdachte 1] reageert hierop door te zeggen dat alle programma’s uitgesteld moeten worden en noemt de persoon om wie het gaat ‘klootzak’. Op 16 februari 2016 wordt een gesprek gevoerd dat gaat over een auto, APK en de motor van de auto. Uit de gesprekken komt naar voren dat verdachte het contact heeft met [naam] en dat medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte hierover instructies geeft.
Het observatieteam van de Eenheid Den Haag heeft op 18 februari 2018 omstreeks 10.40 uur gezien dat verdachte op de [adres] contact maakt met, naar later blijkt, [naam] en een onbekende man. Verdachte, [naam] en de derde man rijden weg in een Opel Corsa met kenteken [kenteken] en de auto wordt rond 10.58 uur geparkeerd. [naam] en de derde man stappen uit en lopen het terrein van [bedrijf] in [plaats] op. Verdachte blijft dan in de auto zitten. [naam] en de derde man stappen een uur later weer in, waarna de Opel Corsa wegrijdt. De Opel Corsa met kenteken [kenteken] staat op naam van [naam] .
Voorts is door het observatieteam op 18 februari 2016 gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] omstreeks 14.28 uur in een Mercedes met kenteken [kenteken] bij het adres van verdachte aankomt. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] rijden daarna samen in een Alfa Romeo weg en hebben een ontmoeting met twee onbekende mannen die in een auto met kenteken [kenteken] rijden en met wie ze naar de [adres] rijden. Omstreeks 17.47 uur wordt de Vito naast de Alfa Romeo geparkeerd. De bestuurder van de Vito blijkt later [naam] te zijn. Het observatieteam ziet vervolgens dat verdachte op de bijrijdersplaats van de Vito instapt. Omstreeks 17.53 uur staat de Opel Corsa naast de Vito en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gaan bij de Opel Corsa staan. De Corsa betreft dezelfde Corsa waarbij verdachte diezelfde ochtend is gezien. De Corsa gaat korte tijd weg en komt later terug waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de Corsa gaan zitten. Omstreeks 18.42 uur vertrekken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de Alfa Romeo en de twee onbekende mannen rijden vanaf de [adres] in [plaats] in de Mercedes Vito weg.
De Vito wordt later geparkeerd op de [adres] te [plaats] . Omstreeks 21.12 uur parkeert de auto met kenteken [kenteken] ter hoogte van de sportschool op de [adres] te [plaats] . Deze auto is hier eerder op 4 februari 2016 gezien toen de inzittenden van de auto contact hadden met verdachte. Omstreeks 21.24 uur komen de Mercedes met kenteken [kenteken] en de Opel Corsa met kenteken [kenteken] op dezelfde locatie aan.
Uit het raadplegen van de website van [bedrijf] op 18 februari 2016 blijkt dat genoemde Vito, zonder geldige APK, voor € 920,- te koop werd aangeboden.
[naam] heeft verklaard dat hij samen met een jongen die hij kent als [naam] en een vriend van [naam] naar [bedrijf] in [plaats] is gegaan. De politie heeft aan [naam] een foto, gemaakt door het observatieteam, getoond waarop hijzelf en een andere man te zien is. [naam] heeft deze persoon herkend als [naam] . Uit onderzoek is gebleken dat deze man [naam] is. De politie heeft aan [naam] foto 2a uit het fotoboek, behorend bij het onderzoeksdossier, getoond. [naam] heeft op deze foto de persoon herkend die met hem en [naam] naar [bedrijf] is gegaan. Foto 2a uit het fotoboek betreft een foto van verdachte. Voorts heeft [naam] verklaard dat hij bij [bedrijf] een Mercedes Vito heeft gekocht en op zijn naam heeft gezet. [naam] heeft hem thuis afgezet en hij heeft de sleutels van de Vito aan [naam] gegeven. Toen [naam] later thuis kwam, was de Vito weg. Hierna heeft [naam] niet meer kunnen bereiken.
[naam] heeft verklaard dat hij [naam] wordt genoemd en dat hij gebruik maakt van een Opel Corsa. Voorts heeft hij verklaard dat een man aan hem heeft gevraagd of hij iemand kon regelen om een auto op diens naam te zetten. Van deze man heeft hij ook een telefoon gekregen, welke later toen de man bij hem in de auto had gezeten, weg was. Hij heeft [naam] gevraagd om een auto op zijn naam te laten zetten en bij [bedrijf] hebben ze een auto geregeld. Van de man kregen ze te horen welke auto met welk kenteken ze bij [bedrijf] moesten kopen. [naam] en hij zouden hiervoor geld krijgen, maar dat hebben ze nooit ontvangen.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij [bedrijf] is geweest om een auto voor zijn werk te kopen, maar dat hij niet betrokken is geweest bij de aankoop van de Vito.
Observatie op 2 maart 2016
Op 2 maart 2016 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact gehad en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] aan verdachte gevraagd naar de [adres] in [plaats] te komen. Door het observatieteam van de politie is gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar daar hebben ontmoet en dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij verdachte in de auto is gestapt.
Na het overstappen van medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto van verdachte, worden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] sms-berichten verstuurd waaruit naar voren komt dat zij iemand aan het observeren zijn. Er worden geen sms-berichten van verdachte waaruit betrokkenheid bij de observatie van [slachtoffer 1] blijkt, onderschept.
Verdachte heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] in [plaats] had afgesproken om samen met hem een vriend te bezoeken en daar wat te drinken.
Conclusie
Gelet op de tapgesprekken, de observaties door de politie en de herkenning door [naam] staat naar het oordeel van de rechtbank - ondanks zijn ontkenning - vast dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] direct betrokken is geweest bij de aankoop van de Vito die later is gebruikt bij de poging tot ontvoering van [slachtoffer 1] en dat hij zijn betrokkenheid heeft willen maskeren door de koop van de Vito door anderen te laten verrichten, de auto ook op naam van een ander te laten zetten en de Vito door anderen naar [plaats] te laten rijden.
Aan de stelling van de raadsman dat aan de herkenning door [naam] niet te veel waarde gehecht dient te worden, omdat [naam] veel joints zou roken en omdat de wijze waarop de herkenning door [naam] tot stand is gekomen niet zou deugen, gaat de rechtbank voorbij. Niet alleen heeft [naam] verdachte op de foto herkend, maar het observatieteam heeft ook een ontmoeting tussen verdachte en [naam] gezien.
Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 2 maart 2016 in [plaats] in gezelschap van medeverdachte [medeverdachte 1] was. Of verdachte een rol heeft gehad bij de observatie van [slachtoffer 1] op dat moment en of hij wist dat [slachtoffer 1] geobserveerd werd is echter niet duidelijk geworden.
Verdachte heeft aantoonbaar gelogen over de aankoop van de Vito die is gebruikt bij de poging tot ontvoering van [slachtoffer 1] . Echter, voor een bewezenverklaring is allereerst vereist dat verdachte wist dat de Vito zou worden gebruikt om iemand te ontvoeren dan wel te mishandelen. Dat verdachte heeft gelogen over zijn rol bij de aankoop van de Vito is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte op 2 maart 2016 in [plaats] in gezelschap van medeverdachte [medeverdachte 1] was, is naar het oordeel van de rechtbank daarvoor ook onvoldoende.
Reeds hierom is rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling ten aanzien van de tenlastegelegde deelnemingsvormen medeplegen en medeplichtigheid.
VRIJSPRAAK FEIT 2: ZAAKSDOSSIER KING
3.6
Inleiding
Op 4 mei 2016 heeft [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd op 24 april 2016 door onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij tegen zijn zin is meegenomen naar – uiteindelijk – een woning in [plaats] , alwaar hij enkele uren heeft moeten verblijven. Na het bekend worden van deze aangifte bleken meerdere eerder gedane waarnemingen en afgeluisterde gesprekken in het onderzoek “Blauwstaart” in verband te kunnen worden gebracht met de gebeurtenissen waarvan [slachtoffer 2] aangifte had gedaan
3.7
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen. Zij wijzen daarbij op de verklaringen die [slachtoffer 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en die volgens hen in voldoende mate overeenstemmen met en steun vinden in de overige inhoud van het dossier, meer in het bijzonder de afgeluisterde telefoongesprekken. De verklaringen die de verdachten hebben afgelegd – en die er op neer komen dat er sprake was van een gewone zakelijke / vriendschappelijke ontmoeting waarbij geen sprake was van enige criminele intentie – achten de officieren van justitie ongeloofwaardig. Volgens de officieren van justitie heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan het delict, zodat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking oftewel medeplegen.
3.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer 2] wisselend en onderling tegenstrijdig heeft verklaard en voorts geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over (de achtergronden van) zijn geschil met medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook zijn de door hem afgelegde verklaringen deels in strijd met andere onderzoeksbevindingen. Zijn verklaringen zijn daarom onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving is bovendien geen sprake geweest. Naast de aangifte is onvoldoende steunbewijs voorhanden om te kunnen oordelen dat [slachtoffer 2] tegen zijn zin is vastgehouden. Subsidiair is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de vrijheidsberoving en ook niet van een bewuste en nauwe samenwerking oftewel medeplegen.
3.9
De beoordeling van feit 2 van de tenlastelegging
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat op 24 april 2016 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer 2] is daarbij in verschillende auto’s vervoerd vanaf een adres in [locatie] via [plaats] en [plaats] (Noord-Brabant) naar de woning aan de [adres] in [plaats] . Na een verblijf van enige uren in die woning is [slachtoffer 2] met medeverdachte [medeverdachte 1] in een auto naar [plaats] gereden, alwaar [slachtoffer 2] door zijn vrouw is opgehaald. Van verdachte en de medeverdachten kan tevens worden vastgesteld dat ze in enigerlei mate een rol hebben gespeeld bij (het tot stand komen van) deze ontmoeting.
Verklaringen [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 24 april 2016 een afspraak had met twee Armeense mannen op de [adres] te [locatie] om een partij kleding te bekijken. Hij is daarheen gegaan met zijn vrouw en kinderen. De Armeniërs wilden dat hij zonder vrouw en kinderen meeging naar hun opslagruimte om de kleding te bekijken; hij zou met een kwartiertje terug zijn. [slachtoffer 2] is in de auto van de Armeniërs gestapt en ze zijn de A12 richting [plaats] opgereden. Omdat hij het niet vertrouwde heeft hij zijn vrouw gebeld en gezegd dat de Armeniërs niet deugden. Ook heeft hij gebeld met [naam] , via wie hij in contact was gekomen met de Armeniërs. [slachtoffer 2] zei tegen de mannen dat hij de auto uit wilde en gaf de bestuurder een duw tegen zijn achterhoofd. Ze zijn de A12 afgereden en bij een soort bos kwamen er van twee verschillende kanten twee auto’s aangereden die de auto waarin [slachtoffer 2] zat een soort van klem reden. Uit één auto, een VW Golf, stapte medeverdachte [medeverdachte 1] . Toen [slachtoffer 2] wilde uitstappen, liep medeverdachte [medeverdachte 1] naar hem toe en duwde hem terug in de auto. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapte in en ging naast hem zitten. Desgevraagd gaf [slachtoffer 2] zijn telefoon aan medeverdachte [medeverdachte 1] af. Ze reden achter de VW Golf aan weg en na 10/15 km stopten ze. Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde dat hij in de VW Golf ging zitten en probeerde hem de auto uit te trekken. [slachtoffer 2] zei dat hij van hem af moest blijven en is zelf de VW Golf ingestapt. Ze reden vervolgens via [plaats] , waar medeverdachte [medeverdachte 1] zei dat hij twee weken te gast zou blijven, naar een woning aan de [adres] in [plaats] . De chauffeur en medeverdachte [medeverdachte 1] wilden hem uit de auto halen maar hij zei ze dat hem niet moesten aanraken en dat hij gewoon mee zou lopen. Ze liepen aan weerszijden van hem mee naar binnen. Hij heeft tot ongeveer 01:00 uur in de woning gezeten met medeverdachte [medeverdachte 1] , de chauffeur en nog iemand. In de tussentijd moest hij twee keer naar het toilet; de chauffeur kreeg dan de opdracht om met hem mee te lopen. Er is geen geweld tegen hem gebruikt en hij heeft geen wapens gezien. Hij voelde zich wel zeer geïntimideerd en bedreigd. Verschillende keren is tegen hem gezegd: ‘je moet hier zitten, je moet hier blijven’. Ze bleven ook steeds bij hem in de buurt. Hij voelde zich niet vrij om te gaan en staan waar hij wilde. Uiteindelijk is hij met medeverdachte [medeverdachte 1] in de VW Golf naar [plaats] gereden, alwaar hij zijn vrouw heeft gebeld dat hij kon worden opgehaald.
Verklaring [medeverdachte 1]
Tegenover de verklaringen van [slachtoffer 2] staat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanwege een zakelijk geschil (een partij gestolen telefoons) een gesprek wilde hebben met [slachtoffer 2] . Omdat [slachtoffer 2] altijd met gewapende bodyguards loopt en hij hem daarom onverwachts wilde aanspreken, heeft hij om tot een ontmoeting te komen de hulp van medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 5] gebruikt (de rechtbank begrijpt hieruit dat dit ‘de Armeniërs’ zijn waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard). Eigenlijk was het de bedoeling om bij de Burger King in [locatie] een gesprek met [slachtoffer 2] te hebben, maar omdat hij met vrouw en kinderen was gekomen, zijn ze ergens anders naar toe gegaan. Om zichzelf te beschermen had hij medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 2] gevraagd ook naar [locatie] te komen. Op een parkeerplaats langs de weg heeft hij [slachtoffer 2] ontmoet, gegroet en gesproken. Ze zijn via [plaats] naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] in [plaats] gereden. Verdachte heeft daar een fles wijn en een koran gebracht. Ze hebben een wijntje gedronken en het uitgepraat. [slachtoffer 2] heeft op de koran gezworen dat hij niet achter de overval op zijn telefoons zat.
Overige verklaringen
Ook verdachte en andere medeverdachten hebben verklaard dat op geen enkel moment dwang is uitgeoefend jegens [slachtoffer 2] en dat sprake was van een vriendschappelijke ontmoeting tussen [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Juridisch kader
De rechtbank moet beoordelen of, ondanks de stellige ontkenning van verdachte, bewezen is dat hij zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de vermeende wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] . Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake indien de dader iemand op een plaats doet verblijven, waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Artikel 282 Sr verlangt echter niet dat sprake is van een absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing. Ook als de dader een zodanige situatie heeft gecreëerd dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, is sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Voorts kan volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft gedaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één enkele getuige, in dit geval [slachtoffer 2] . Zijn verklaring moet in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen uit het dossier, zodat de door hem gerelateerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf blijven staan.
Bijzonderheden in de verklaringen van [slachtoffer 2]
Dit geldt temeer omdat de verklaringen van [slachtoffer 2] op een aantal punten opmerkelijk zijn te noemen. De rechtbank wijst in het bijzonder op het volgende.
- Aanvankelijk wilde [slachtoffer 2] geen antwoord geven op vragen over de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] . Vervolgens heeft hij wisselend verklaard over het moment waarop hij op 24 april 2016 [medeverdachte 1] voor het eerst heeft gezien;
- [slachtoffer 2] heeft geen (volledige) openheid willen geven over de achtergrond van het geschil met medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij heeft verklaard dat er een conflict was tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] (hierna: [naam] ) en niet tussen hemzelf en medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit is in tegenspraak met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] , [naam] , [naam vrouw slachtoffer 2] (de partner van [slachtoffer 2] ) en [naam zoon slachtoffer 2] (de zoon van [slachtoffer 2] ) dat er wel degelijk een geschil/probleem bestond tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] ;
- [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de auto waarin hij met de Armeniërs zat een soort van klem werd gereden door twee andere auto’s. De rechtbank vraagt zich af waarom dit nodig zou zijn, nu [slachtoffer 2] naar eigen zeggen al tegen zijn zin door de Armeniërs was meegenomen in de auto en de personen in de “klem rijdende” auto’s tot dezelfde groep behoorden als de Armeniërs;
- [slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard op welk moment en door/aan wie zijn telefoon zou zijn afgenomen/afgegeven;
- [slachtoffer 2] heeft – toen hij bij de Armeniërs in de auto zat – met zijn eigen telefoon gebeld met [naam vrouw slachtoffer 2] (zijn partner) en [naam] . De rechtbank vindt het opmerkelijk dat hij geen van beide op de hoogte heeft gesteld van zijn vermeende vrijheidsberoving;
- [slachtoffer 2] heeft – toen hij inmiddels samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto zat – telefonisch contact gehad met [naam] (17.21 uur). Hij heeft tot twee keer toe gezegd dat alles oké is en dat de batterij van zijn telefoon uit stond. Ook om 01.13 uur – als [slachtoffer 2] enkel met medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto zit richting [plaats] – spreekt [slachtoffer 2] met [naam] . Wederom zegt [slachtoffer 2] dat het goed met hem gaat en dat hij naar België (!) ging om spullen te zien;
- [slachtoffer 2] heeft verklaard nooit eerder in de woning aan de [adres] in [plaats] te zijn geweest. medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat hij daar ook eerder wel eens is geweest;
- [slachtoffer 2] heeft op geen enkel moment verklaard dat hij de woning in [plaats] heeft geprobeerd te verlaten of dat hij de aldaar aanwezigen heeft gezegd dat hij weg wilde;
- [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er geen geweld is gebruikt en dat hij geen wapens heeft gezien. Wel voelde hij zich geïntimideerd en bedreigd en niet vrij om te gaan en staan waar hij wilde. [slachtoffer 2] geeft echter niet aan door welke gedragingen of omstandigheden hij zich geïntimideerd en bedreigd heeft gevoeld;
- Op 26 april 2016 belt [slachtoffer 2] naar medeverdachte [medeverdachte 1] en wil met hem afspreken en hij wil ook zijn telefoon terug. In een volgend telefoongesprek wordt [slachtoffer 2] door medeverdachte [medeverdachte 1] aangesproken met “lieverd”. Op die dag vindt een ontmoeting tussen hen beiden plaats. Op 28 april 2016 bellen [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] wederom met elkaar en spreken af die dag wat met elkaar te drinken. Genoemde telefoongesprekken kenmerken zich door de vriendschappelijke toon tussen beiden.
Verklaringen getuigen
Voorts is er een aantal uitlatingen van getuigen in het dossier die opmerkelijk zijn te noemen.
- [naam vrouw slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 2] na de vermeende ontvoering in [plaats] heeft opgehaald. Zij beschrijft dat het afscheid aldaar tussen [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] normaal was, als vrienden, dat ze elkaar nog de hand hebben geschud en dat ze geen ruzie hadden, niets.
- [getuige 3] , een vriend van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tegen hem heeft gezegd dat hij zich niet druk moest maken, dat het stom is geweest en dat alles was opgelost.
- [getuige 4] , eveneens een vriend van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] over de ontvoering aan hem heeft verteld dat er niets was gebeurd.
Vorenstaande feiten en omstandigheden behoeven naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd niet met zich mee te brengen dat de verklaringen van [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Voor genoemde inconsistenties/opmerkelijkheden in zijn verklaringen en die van de getuigen zijn immers meerdere oorzaken denkbaar. Wel zal de rechtbank extra behoedzaamheid betrachten bij de beoordeling van de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] . Dit uitgangspunt brengt mee dat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving voldoende overtuigend steunbewijs is vereist, dat specifiek ziet op het benemen aan [slachtoffer 2] van de feitelijke mogelijkheid om zich te verplaatsen.
Mogelijk steunbewijs voor verklaringen [slachtoffer 2]
Omtrent dit mogelijke steunbewijs overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht het met de officieren van justitie aannemelijk dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken en de observaties, blijkt dat [medeverdachte 1] al vanaf begin april 2016 een ontmoeting wilde met [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd daartoe geobserveerd en onder zijn vermeende auto werd een peilbaken geplaatst. Wat het exacte doel van de gewenste ontmoeting is geweest en hoe medeverdachte [medeverdachte 1] dat precies voor zich zag, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Op 6 april 2016 vindt een aantal gesprekken plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 4] zegt dat hij “hem bloed kan bezorgen” en ”hem nu in elkaar kan slaan” waarop medeverdachte [medeverdachte 1] zegt “nee, doe geen bloed”. Later die dag zegt medeverdachte [medeverdachte 1] “als hij komt moet een klap op zijn smoel worden gegeven en zijn auto afgepakt worden”. Omdat het kennelijk niet lukt [slachtoffer 2] te ontmoeten, wordt “plan b” in stelling gebracht. Dat plan bestaat er uit dat medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 5] door bemiddeling van [naam] in contact komen met [slachtoffer 2] in verband met de verkoop van een partij kleding. In de aanloop naar 24 april 2016 vindt een aantal ontmoetingen plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 4] , medeverdachte [medeverdachte 5] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] wordt gevraagd op 24 april 2016 naar [locatie] te komen om een partij kleding te bekijken. Daags voor deze ontmoeting informeert medeverdachte [medeverdachte 1] bij verdachte en ene [naam] naar een plek/ruimte waar geen camera’s hangen en waar geen andere mensen bij zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt tegen [naam] dat hij een ruimte “maar voor een paar uurtjes” nodig heeft. Op 24 april 2016 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] – vlak voor de komst van [slachtoffer 2] – tegen medeverdachte [medeverdachte 4] dat hij wil dat [slachtoffer 2] bij medeverdachte [medeverdachte 4] in de auto stapt wanneer hij arriveert. [slachtoffer 2] moet zijn eigen auto achterlaten en medeverdachte [medeverdachte 1] zal achter hen aanrijden naar ‘die plek’. Vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] "als met twee auto’s niet gereden wordt dan kan alles hier gedaan worden”. Als vervolgens [slachtoffer 2] op de afgesproken plek arriveert met vrouw en kinderen ontstaat er enige paniek. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt “het is mogelijk dat het misgaat”. Medeverdachte [medeverdachte 1] instrueert medeverdachte [medeverdachte 4] dat hij moet zeggen dat het tien minuten rijden is en dat vrouw en kinderen niet mee kunnen.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat deze gesprekken de aangifte van [slachtoffer 2] ondersteunen en ervoor zorgen dat de door verdachte en medeverdachten afgelegde verklaringen dat sprake was van een zakelijke/vriendschappelijke ontmoeting, ongeloofwaardig zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat bij de interpretatie van deze gesprekken voorzichtigheid moet worden betracht. Uit de berichten is weliswaar op te maken dat medeverdachte [medeverdachte 1] graag [slachtoffer 2] wilde ontmoeten en dat [slachtoffer 2] onder valse voorwendselen naar [locatie] is gelokt en in de auto bij medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 5] heeft plaatsgenomen, maar met welk doel dat was en of en hoe dit in relatie moet worden beschouwd met de tenlastegelegde vrijheidsberoving, is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk. Uit genoemde gesprekken zou evenzeer kunnen worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] kort maar indringend met [slachtoffer 2] wilde spreken (“een ruimte voor maar een paar uurtjes” in tegenstelling tot de twee weken waar [slachtoffer 2] over heeft verklaard) en dat de ontmoeting desnoods ter plaatse van de afspraak kon plaatsvinden ("als met twee auto’s niet gereden wordt dan kan alles hier gedaan worden”). Ook is gelet op de inhoud van de gesprekken van 6 april 2016 niet uitgesloten dat [slachtoffer 2] enkel klappen moest krijgen en/of zijn auto moest worden afgepakt. De rechtbank kan aan deze berichten dan ook niet de waarde hechten die de officieren van justitie daaraan gehecht wensen te zien.
Voorts zijn er na 24 april 2016 nog enkele gesprekken gevoerd tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waaruit kan blijken dat de ontmoeting met [slachtoffer 2] niet naar wens is verlopen. Zo zegt verdachte op 25 april 2016 “hij liep gratis/voor niks weg. Zoveel hadden wij afgesproken en dan laat je hem voor niks weg gaan”. En medeverdachte [medeverdachte 1] zegt op 26 april 2016 “ [bijnaam slachtoffer 2] (= [slachtoffer 2] ) wil geld. Jullie hebben alles verpest. Waarom heb ik hem vrijgelaten”.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze gesprekken in ieder geval af dat de ontmoeting met [slachtoffer 2] niet het beoogde resultaat (een afspraak/toezegging/betaling in verband met de gestolen partij telefoons?) heeft gehad. Uit deze gesprekken volgt echter niet dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk tegen zijn zin is vastgehouden, afgezien mogelijk van het enkele woord “vrijgelaten”. Dit ene woord legt evenwel in het licht bezien van alle vorige genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal om tot een bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving te komen.
Conclusie van de rechtbank
De conclusie van het voorgaande is dat ten aanzien van voornoemde bewijsmiddelen de nodige twijfel bestaat. Deze twijfel moet in het voordeel van verdachte worden uitgelegd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om buiten voldoende twijfel te kunnen vaststellen dat [slachtoffer 2] op 24 april 2016 daadwerkelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
FEIT 3: ZAAKSDOSSIER WITWASSEN
3.1
Inleiding
Op grond van eerder genoemde onderzoeksresultaten is het vermoeden ontstaan dat verdachte samen met anderen een groot geldbedrag heeft witgewassen door op naam van het bedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) gestolen goederen te verkopen.
3.11
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben – overeenkomstig hun op schrift gestelde requisitoir – gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een groot geldbedrag ten laste van [bedrijf] .
3.12
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, zoals verwoord in zijn schriftelijke pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3.
3.13
De beoordeling van feit 3 van de tenlastelegging [1]
Met betrekking tot het onderzoek en het algemene beeld dat daaruit is ontstaan, hebben de volgende feiten – voor zover van belang voor enig te nemen beslissing – ter zitting niet ter discussie gestaan zodat deze door de rechtbank worden vastgesteld.
Het bedrijf [bedrijf] is op 17 april 2014 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en was gedurende haar bestaan gevestigd in [plaats] . Sinds de oprichting was de enig aandeelhouder/bestuurder verdachte, geboren op [geboortedag] 1988 te Afghanistan. Het bedrijf handelde in parfums, cosmetica en drogisterijartikelen [2] en heeft ook daadwerkelijk goederen verkocht. [3] [bedrijf] is op 24 september 2015 beëindigd. [4]
Uit onderzoek is gebleken dat op naam van [bedrijf] een bankrekeningnummer is geopend bij de ABN AMRO, welke op 12 mei 2014 is aangevraagd door verdachte en waarvoor één bankpas is afgegeven op naam van verdachte. [5] Het beeld dat de bankrekening geeft, is dat ontvangen geldbedragen op de bankrekening vrijwel direct weer van de bankrekening af worden gehaald. Zij worden ofwel contant opgenomen ofwel overgeschreven. In de maanden december 2014 en januari 2015 zijn 12 overboekingen gedaan vanaf een computer met een IP-adres dat toebehoort aan het adres [adres] te [plaats] , het adres van medeverdachte [medeverdachte 1] . [6] De contante geldopnamen gaan in bedragen van enkele duizenden euro’s per dag. [7]
Verkoop
In de periode van 23 september 2014 tot 23 februari 2015 is een totaalbedrag van € 1.331.329,- ontvangen op de rekening van [bedrijf] . Dit betreft betalingen door een beperkt aantal bedrijven onder vermelding van factuurnummers betreffende verkoop van goederen. [8] Over de periode van 23 februari 2015 tot 1 april 2015 blijkt dat er onder vermelding van factuurnummers nog eens drie geldbedragen op de bankrekening van [bedrijf] zijn binnengekomen, te weten: tweemaal een bedrag van [naam] (totaal € 13.005,06) en eenmaal van [naam] (€ 11.476,), hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 1.355.810,06 aan inkomsten uit verkoop. [9]
Contante geldopnames
Totaal is er in de periode van 23 september tot 1 april 2015 een bedrag van € 477.420 aan contant geld van de bankrekening van [bedrijf] opgenomen bij diverse geldautomaten, waarbij het steeds gaat om meerdere grote geldbedragen per dag. [10] Op 30 juli 2014 was medeverdachte [medeverdachte 1] bij een controle in het bezit van de bankpas behorend bij de bankrekening van [bedrijf] en afschriften van in totaal 22 geldopnames van de bankrekening van [bedrijf] op de dagen 19, 20, 21, 22 en 25 juli 2014 in [plaats] , [plaats] en [plaats] , waarbij in totaal € 45.250 is gepind. [11]
Op de dagen 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28 september 2014 werd er in [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] op bijna alle dagen € 10.000 euro gepind (in totaal een bedrag van € 102.000). Ook zijn er pinbetalingen verricht in [plaats] en [plaats] . De pinmomenten kwamen overeen met de reisbewegingen van een bij medeverdachte [medeverdachte 1] in gebruik zijnde Volkswagen Golf. [12]
Uit camerabeelden blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 oktober 2014 in [plaats] en op 27 en 29 november 2014 in [plaats] telkens een geldbedrag heeft opgenomen van in totaal € 10.000. [13] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zichzelf ook op de beelden herkend als de persoon die de pintransacties verricht. [14]
Valse inkoopfacturen
Verder laat de bankrekening van [bedrijf] zien dat er in 2014 en 2015 betalingen gedaan zijn naar Dubai, te weten aan [bedrijf] voor een totaalbedrag van € 827.793 euro onder vermelding van (inkoop)factuurnummers. [15] De belastingdienst heeft de in- en uitvoer naar [bedrijf] uit Dubai over de jaren 2014 en 2015 onderzocht. Uit deze gegevens van de belastingdienst blijkt echter niet van invoer van goederen door [bedrijf] . [16]
Wel blijkt dat er valse facturen zijn opgemaakt om inkoop van goederen te kunnen verantwoorden. Bij een doorzoeking aan het [adres] te [plaats] , het adres van de partner en schoonfamilie van medeverdachte [medeverdachte 1] , is een iMac inbeslaggenomen. Op de harde schijf stond een map met naam ‘alles bewijs [naam] ’, met daarin facturen [17] , waaronder 33 inkoopfacturen op naam van [bedrijf] over de periode 1 juli 2014 tot en met 1 november 2014 en 6 inkoopfacturen op naam van [bedrijf] . [18] De 33 inkoopfacturen op naam van [bedrijf] komen qua lay-out niet overeen met de facturen die [bedrijf] gebruikt. De eigenaar van [bedrijf] heeft voorts bevestigd dat de facturen die zijn aangetroffen op de iMac niet van [bedrijf] afkomstig zijn en dus vals zijn. [19] [bedrijf] is volgens de Belastingdienst een zgn. plof-BV, zodat ook deze facturen vals zijn. [20]
Gestolen goederen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 17 november 2016 verklaard dat hij er achteraf achter is gekomen dat [bedrijf] is opgericht om gestolen goederen officieel te verkopen aan bedrijven en dat daartoe [bedrijf] op naam is gezet van verdachte. Er werden vervolgens inkoopfacturen gemaakt om de inkoop van de goederen te kunnen verantwoorden. [21]
Tussenconclusie
Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat [bedrijf] is gebruikt voor de verkoop van gestolen goederen, hetgeen wordt bevestigd door de aangetroffen valse inkoopfacturen en het veelvuldig opnemen van grote contante geldbedragen na de verkoop van deze goederen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een totaalbedrag van € 1.355.810,06 ten laste van [bedrijf] is witgewassen.
Betrokkenheid verdachte [bedrijf]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar [bedrijf] op zijn naam heeft gezet, maar dat zijn betrokkenheid niet verder ging en dat hij bovendien geen wetenschap had van de witwasconstructie waarvoor het bedrijf kennelijk bedoeld is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij het bedrijf [bedrijf] op zijn naam heeft gezet en een bankrekening heeft geopend, maar dat hij de bankpas en de verdere werkzaamheden in handen heeft gegeven van medeverdachte [medeverdachte 1] . Verder heeft hij verklaard dat hij voor het oprichten van [bedrijf] niets heeft gekregen. Hij zou enkel als katvanger zijn gebruikt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 17 november 2016 [22] verklaard dat [naam] (hierna: [naam] ) de eigenaar van [bedrijf] was en dat is afgesproken dat verdachte eigenaar zou worden op papier. Verdachte zou salaris krijgen en heeft ook € 4.500 aan salaris ontvangen. Verdachte moest zaken verantwoorden omdat het bedrijf op zijn naam stond. Medeverdachte [medeverdachte 1] ging met verdachte mee naar de boekhouder. Medeverdachte [medeverdachte 1] voerde de werkzaamheden uit. Hij heeft de pinpas van [bedrijf] gekregen. Hij moest geld pinnen en vervolgens aan verdachte of [naam] geven. [naam] wilde het geld niet bij verdachte in [plaats] ophalen. Medeverdachte [medeverdachte 1] was in [plaats] altijd dicht bij [naam] . Verdachte gaf ook alles aan [naam] . [naam] kocht de gestolen spullen in en verkocht ze weer. Medeverdachte [medeverdachte 1] maakte de verkoopfacturen en heeft ook salaris gekregen dat op de rekening van zijn partner is gestort. Getuige [getuige 5] , de boekhouder van [bedrijf] , heeft verklaard dat de contactpersoon van [bedrijf] verdachte was. Verdachte had hem medio 2014 telefonisch benaderd en hem gevraagd of hij de boekhouding voor [bedrijf] wilde doen. Verdachte was met medeverdachte [medeverdachte 1] langs geweest. Verdachte had daarbij aangegeven wat er moest gebeuren en had stukken achtergelaten. Nadat [getuige 5] verdachte op de hoogte had gesteld van een controle door de belastingdienst, is verdachte op 5 november 2014 naar het kantoor gekomen. Verdachte was toen in het bezit van de bankpas van [bedrijf] en heeft ingelogd op de bankrekening van [bedrijf] om bankafschriften uit te printen. Daarna heeft hij nog enkele keren contact gehad met verdachte. [23]
Op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 5] acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij na het oprichten van [bedrijf] geen bemoeienis meer had met het bedrijf en daarvoor geen geld heeft ontvangen, ongeloofwaardig. Ten eerste valt niet in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte 1] in strijd met de waarheid belastend zou verklaren over verdachte nu hij hiermee ook zichzelf heeft belast. Daarnaast wordt het beeld dat verdachte zaken moest verantwoorden omdat het bedrijf op zijn naam stond, zoals door medeverdachte [medeverdachte 1] is verklaard, bevestigd door getuige [getuige 5] . Verdachte was dus niet alleen betrokken bij het oprichten van [bedrijf] , maar ook bij het in stand houden van het bedrijf en dus de witwasconstructie.
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [bedrijf] is opgericht om gestolen goederen te verkopen. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als onaannemelijk terzijde. De verdachte heeft in opdracht van een ander, die hij, naar eigen zeggen, niet goed kende een bedrijf op zijn naam gezet en vervolgens zich als gemachtigde gesteld voor de aan dat bedrijf toebehorende bankrekening. Vervolgens heeft hij toegang tot de bankrekening aan medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven door het overhandigen van het bankpasje en de pincode, zonder dat medeverdachte [medeverdachte 1] formeel aan [bedrijf] verbonden was. Verdachte heeft contant geld ontvangen en dat afgegeven aan [naam] . Hij heeft hiervoor een aanzienlijk bedrag van € 4.500 gekregen. Onder deze (abnormale) omstandigheden kan het niet anders dan dat het voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat de gelden die op de bankrekening gestort werden van misdrijf afkomstig waren.
Medeplegen
Voor een veroordeling voor medeplegen in het onderhavige geval dient volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad beoordeeld te worden of zo nauw en bewust is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken. Hierbij dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan de vraag of de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest. Uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte nauw betrokken is geweest bij het opzetten en in stand houden van de witwasconstructie zoals hierboven geschetst. Verdachte heeft het bedrijf op zijn naam gezet, een bankrekening geopend op naam van [bedrijf] , geld ontvangen en afgegeven aan [naam] en zaken verantwoord bij de boekhouder. Deze bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van meer dan voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
Gewoonte
Verdachte heeft ten aanzien van [bedrijf] in een periode van ongeveer acht maanden samen met anderen in totaal € 1.355.810,06 witgewassen. Gelet op de aard, omvang en duur van de witwasactiviteiten die verdachte samen met de anderen heeft verricht acht de rechtbank bewezen dat de verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 17 april 2014 tot en met 24 september 2015 in [plaats] en [plaats] en elders in Nederland een bedrag van € 1.355.810,06 ten laste van [bedrijf] samen met anderen opzettelijk heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.14
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
3.
hij in de periode van 01 april 2014 t/m
24 september 2015te [plaats] en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders een geldbedrag (tot een bedrag van totaal € 1.355.810,06 ten laste van [bedrijf] )
- de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag is en
- dat geldbedrag voorhanden gehad en overgedragen en/of omgezet en van dat geldbedrag gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte wist dat het een - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig geldbedrag betrof.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben – op grond van hetgeen zij bewezen achten – gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de officieren van justitie gevorderde straf te matigen gelet op het tijdsverloop in deze zaak, de ernst van de feiten, de rol van verdachte bij die feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich tegen betaling gedurende ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van € 1.355.810. Door zijn handelen heeft verdachte structureel en actief meegewerkt aan het faciliteren van de verkoop van grote partijen gestolen parfums als zijnde parfums met een legale herkomst. Ook heeft verdachte door zijn handelen gefaciliteerd dat de opbrengsten daarvan konden worden geïncasseerd. De verdachte heeft hiermee niet alleen aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en enkel oog te hebben gehad voor zijn eigen financiële gewin, maar ook bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 2 februari 2018. Hieruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor vergelijkbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van 27 oktober 2016 betreffende verdachte. De reclassering kan de kans op recidive, het onttrekken aan de voorwaarden en het risico op letselschade niet inschatten en komt tot de conclusie dat een hulpverleningstraject niet geïndiceerd is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals onder meer neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur op haar plaats. Aangezien de rechtbank verdachte vrij zal spreken van twee feiten, zal de rechtbank aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 7 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp aan verdachte.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 3 tot en met 7 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.14 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten:
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 3 tot en met 7 genummerde voorwerpen, te weten:
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal zaaksdossier witwassen met onderzoeksnummer DHRAA15036 van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1334)
2.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier Witwassen p. 273
3.Geschriften p. 624 en 632, een verklaring van een getuige p. 805, een verklaring van een getuige p. 559, proces-verbaal van bevindingen, p. 210
4.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier Witwassen p. 23
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 223
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 268
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 270
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 575-646 en p. 662
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 223-244
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 578
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30-31
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31-37
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37-38
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 303
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 577
16.Een geschrift,, p. 1189
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 798
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 799-800, 913-958, 1204-1216
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1217
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1196
21.Verklaring van verdachte, p.886
22.Verklaring van verdachte, p. 884-896
23.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 837