ECLI:NL:RBDHA:2018:7018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
18 / 1369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie tussen moeder en referent

In deze zaak heeft eiseres, een Turkse vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar zoon, referent, met wie zij een nauwe band claimt te hebben. De rechtbank heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de kernvraag was of er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, wat vereist is voor het erkennen van een beschermenswaardig gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1994 gescheiden leeft van referent en dat zij in Turkije zelfstandig heeft kunnen functioneren, zelfs na het overlijden van haar echtgenoot in 2014. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van een blijvende medische situatie die haar afhankelijkheid van referent zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen beschermenswaardig gezinsleven was. Eiseres had ook geen nadere medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar claims.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet zou leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1369
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 juni 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , eiseres,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Leijtens).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2018 (bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referent). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres is de moeder van referent. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en woont vanaf 1986 met zijn gezin in Nederland. Op 29 juni 2017 heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 9 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
3. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt:
4. Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vw kan verweerder een mvv verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
5. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is voor een ieder het recht op respect voor zijn privé-, familie- en gezinsleven neergelegd. Op grond van het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6. Het is vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
more than normal emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (
additional elements of dependancy). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk [1] . De uitzondering daarop doet zich voor als sprake is van jongvolwassen, nog thuiswonende kinderen, zoals aan de orde in de zaak Maslov tegen Oostenrijk [2] . In die gevallen is het uitgangspunt dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven zoals in het geval van minderjarige kinderen. Maar daarvan is in dit geval geen sprake. Referent kan immers gezien zijn leeftijd niet als een jongvolwassene worden aangemerkt. Als er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en er dus geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM. Op 8 september 2016 is bij verweerder een beleidswijziging [3] tot stand gekomen naar aanleiding van deze jurisprudentie.
7. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
8. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk [4] , volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres al sinds 1994 gescheiden leeft van referent. Immers is eiseres toen met haar echtgenoot vanuit Nederland naar Turkije geëmigreerd. Ook na het overlijden van haar echtgenoot in 2014 heeft eiseres zich, al dan niet met hulp van haar kinderen in Nederland, in Turkije zelfstandig kunnen handhaven. Eiseres heeft pas op 29 juni 2017 deze aanvraag ingediend. Niet is gebleken dat eiseres voor de dagelijkse zorg of haar geestelijk welzijn afhankelijk is van referent en dat zij zonder hem niet kan functioneren. Uit de door eiseres overgelegde checklist ADL [5] /IADL [6] kan weliswaar worden afgeleid dat eiseres bij diverse dagelijkse bezigheden hulp nodig heeft en afhankelijk is, maar de onderliggende (medische) stukken ontbreken. Eiseres heeft niet aangetoond dat sprake is van een blijvende medische situatie die dermate ernstig is dat eiseres in Turkije niet meer dagelijks kan functioneren zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referent. Ook in beroep heeft eiseres geen nadere (medische) stukken overgelegd om dit te onderbouwen. De enkele verklaring van referent ter zitting dat de gezondheidsklachten van eiseres verergeren en dat zij daarom afhankelijk is van haar familie in Nederland kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook heeft verweerder onvoldoende kunnen achten dat eiseres stelt dat zij dagelijks contact heeft met haar kinderen in Nederland en dat sprake is van een sterke gezinsband. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt kunnen stellen dat evenmin gebleken is van een financiële afhankelijkheid, omdat ook dit niet is onderbouwd. Verweerder heeft de hierboven genoemde omstandigheden bekeken en ze naar het oordeel van de rechtbank terecht onvoldoende geacht voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
10. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven en dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
11. Ten aanzien van het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiseres heeft mogen afzien.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, 12 juni 2010, no. 47486/06, www.echr.coe.int.
2.Zaak Maslov tegen Oostenrijk, 23 juni 2008, no. 1638/03, www.echr.coe.int.
3.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (Vc) van 7 september 2016, nr. 2016/11
4.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012, no. 1598/06, www.echr.coe.int.
5.Actitvities of Daily Living (ADL)
6.Instrumental Activities of Daily Living (IADL)