ECLI:NL:RBDHA:2018:7107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afschaffen van de parkeerschijfzone en instellen van betaald parkeren in Rijswijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting X en het college van Burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft het besluit van 2 januari 2017 om de parkeerschijfzone in het gebied rondom bepaalde straten in Rijswijk op te heffen en over te gaan op betaald parkeren. Eiseres, Stichting X, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 14 juli 2017. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 februari 2018 heeft eiseres aangevoerd dat het afschaffen van de parkeerschijfzone leidt tot hoge kosten voor bezoekers, vooral voor ouderen, en dat er onvoldoende alternatieve parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Eiseres betoogde ook dat het college willekeurig heeft gehandeld door geen reductiezone in te stellen, terwijl dit op andere locaties wel is gedaan.

De rechtbank overweegt dat het college beleidsvrijheid heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat het aan hen is om de belangen van de betrokken partijen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft aangetoond dat de belangen, zoals vermeld in de Wegenverkeerswet, zijn gediend met het verkeersbesluit. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van willekeur en dat de belangen van eiseres niet onevenredig zijn getroffen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/5921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[Stichting X], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Veldman),
en

het college van Burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigden: mr. M.L. Vroom en drs. A.M.P. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot het opheffen van de parkeerschijfzone in het gebied [gebied], [straat] ter hoogte van nrs. [nummers] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 14 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts is namens eiseres verschenen [persoon A].

Overwegingen

1 Eiseres heeft aan haar beroep het volgende ten grondslag gelegd.
Het afschaffen van de parkeerschijfzone en het instellen van betaald parkeren rond het gebouw [gebouw 1] en [gebouw 2] leidt tot hoge kosten voor de bezoekers. Op alternatieve plekken in de buurt is nauwelijks plaats en bovendien zijn veel bezoekers op leeftijd. Deze gevolgen van het verkeersbesluit zijn onredelijk. Verweerder heeft voorts niet gekozen voor het instellen van een reductiezone, terwijl hij dat op andere vergelijkbare plaatsen wel heeft gedaan. Dit duidt op willekeur.
2.1
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:589, overweegt de rechtbank dat aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid toekomt en beoordelingsruimte bij de uitleg van de begrippen als 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften alsmede of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Verweerder behoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.3
De rechtbank overweegt dat verweerder met het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit inzichtelijk heeft gemaakt dat met dat besluit de in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen worden gediend. Daarbij wordt van belang geacht dat het verkeersbesluit is genomen in het kader van de keuze voor een systematiek ten aanzien van het parkeren binnen de gemeente, te weten fiscaal parkeren in plaats van waar eerst sprake was van een vergunningengebied met parkeerschijfzones waar (beperkt) geparkeerd kon worden. Niet is gebleken dat de belangen van eiseres, dan wel de bezoekers of huurders van het gebouw, daarmee onevenredig zijn getroffen. De mogelijkheid bestaat voor maatschappelijke instellingen om in aanmerking te komen voor het inkopen van bezoekuren dan wel het aanvragen van een parkeervergunning voor een aantal vaste kentekens. Voorts bestaat voor bezoekers die slecht ter been zijn de mogelijkheid een invalidenparkeervergunning aan te vragen.
2.4
Van willekeur bij het bepalen van reductiezones is evenmin gebleken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat reductiezones gelden voor sportaccommodaties, zorgcentra en gemeentelijke welzijnsinstellingen. Hoewel de instelling van eiseres ook zalen verhuurd aan derden, maakt dat haar nog geen welzijnsinstelling, aangezien zij primair kerkelijke activiteiten verricht. Niet is gebleken dat voor andere kerkelijke instellingen wel is overgegaan tot het instellen van een reductiezone. Dat een kerk doorgaans ook welzijnsactiviteiten verricht, doet daar niet aan af.
3 Het beroep is ongegrond.
4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.