ECLI:NL:RBDHA:2018:7393
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De eiser, geboren in 1998, heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Cuba problemen heeft ondervonden van de politie en medeburgers, wat hem verhinderde om buiten te komen en werk te vinden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als ongegrond, stellende dat de algehele situatie in Cuba niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 18 mei 2018 de zitting gehouden, waarbij beide partijen zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.
De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat hoewel de situatie voor LHBTI+ in Cuba niet ideaal is, de problemen van eiser niet zodanig ernstig zijn dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeert dat de door eiser beschreven behandeling onvoldoende zwaarwegend is om vluchtelingschap aan te nemen en dat hij bij terugkeer naar Cuba geen reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af.