ECLI:NL:RBDHA:2018:7393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
NL18.7133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel op grond van onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De eiser, geboren in 1998, heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Cuba problemen heeft ondervonden van de politie en medeburgers, wat hem verhinderde om buiten te komen en werk te vinden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als ongegrond, stellende dat de algehele situatie in Cuba niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 18 mei 2018 de zitting gehouden, waarbij beide partijen zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat hoewel de situatie voor LHBTI+ in Cuba niet ideaal is, de problemen van eiser niet zodanig ernstig zijn dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeert dat de door eiser beschreven behandeling onvoldoende zwaarwegend is om vluchtelingschap aan te nemen en dat hij bij terugkeer naar Cuba geen reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7133
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

ProcesverloopBij besluit van 10 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog digitaal stukken ingediend en daarop heeft de gemachtigde van eiser gereageerd. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Cubaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van wege zijn homoseksuele geaardheid problemen in Cuba heeft ondervonden van de kant van de politie en medeburgers. Hij kwam daarom nooit buiten en kon ook geen werk krijgen van wege zijn geaardheid.
Het besluit
2. De aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft verweerder afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) Verweerder gelooft wel dat er incidenten zijn geweest. Maar verweerder is kort gezegd van mening dat de algehele situatie in Cuba niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. De situatie voor eiser wordt niet zodanig ernstig geacht dat daardoor het leven onmogelijk wordt, aldus verweerder. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Beoordeling van de gronden van het beroep
3.1
Eiser meent dat zijn aanvraag in de zogenoemde verlengde procedure (VA) had moeten worden behandeld. Er had meer onderzoek moeten worden gedaan naar de situatie van LHBT-ers in Cuba. Zeker nu verweerder zich in het besluit baseert op een onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) wat niet bij de stukken is ingediend.
3.1
Ten aanzien van de gevolgde procedure overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de zaak afgedaan in de zogenoemde open AA-procedure. Deze procedure is gestart op 27 januari 2018 en bevroren op 28 januari 2018. In overleg met gemachtigde is bepaald dat de behandeling van de AA-procedure zou hervatten op 3 april 2018. De rechtbank is niet gebleken is dat in strijd met artikel 3.109b, is gehandeld noch dat er door eiser gevraagd is het onderzoek eerder te hervatten. Van een onzorgvuldige voorbereiding is geen sprake.
3.2
Over het onderzoek van BuZa overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat verweerder het onderzoek van BuZa [1] kort voor de zitting digitaal heeft ingediend. Dit is het onderzoek van BuZa dat is ingediend voor de behandeling van een aantal “Cubanen-zaken” bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 april 2017. Op de zitting is besproken of dat onderzoek “Algemene vragen IND en antwoorden ZMA HAY (19 december 2017)” het hele onderzoek van BuZa is, wat staat genoemd in het besluit. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd de inhoud van het onderzoek van 19 december 2017 te kenen omdat hij op de zitting van de Afdeling aanwezig was, waar het werd ingediend. Na afloop van de zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat het onderzoek van BuZa niet meer is dan wat er nu is ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder naar de bronnen te vragen. Hiermee ontvalt de grond aan het verzoek om aanhouding van eiser. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de Cubanen-zaken aan te houden.
4.1
Over de situatie in Cuba overweegt de rechtbank als volgt. Zoals uit meerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt [2] , is niet gebleken dat de algehele politieke en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw, in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend. Ook blijkt niet uit openbare bronnen, zoals het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland waar eiser naar heeft verwezen, dat specifiek de groep LHBTI+ wordt vervolgd. Deze stukken zien vooral op problemen waar activisten tegenaan lopen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat de positie van LHBTI+ in Cuba nog verre van ideaal is, maar dat de problemen van eiser niet zodanig zwaarwegend zijn om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Uit de door verweerder aangehaalde rapporten (zie het in de zienswijze op bladzijde 6 genoemde Country report 2016 on human rights in Cuba van de Verenigde Staten) blijkt eveneens dat de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg verbiedt. Ook is het zo dat de overheid geslachtsveranderingen en “pridemarches”, financiert. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat eiser een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. Het onderzoek van 17 december 2017 bestaande uit interviews met een actievoerder en een gewezen advocaat geeft de rechtbank geen aanleiding daar anders over te denken.
4.2
Over het ongeloofwaardig geachte deel van het relaas overweegt de rechtbank dat verweerder terecht een discrepantie heeft gezien tussen eisers stelling dat hij nooit buiten kwam en dat hij problemen heeft ondervonden met medeburgers die aan hem konden zien dat hij homoseksueel was. Dat hij nooit naar buiten ging kon verweerder daarom ongeloofwaardig achten. Eiser is direct naar Nederland gereisd toen hij na een jaar stage geen werk kreeg aangeboden op de stage plek. Dat dit zou zijn geweest vanwege zijn geaardheid heeft verweerder terecht in twijfel getrokken. Eiser heeft immers nergens anders gesolliciteerd, terwijl hij zegt dat dit wel had gekund.
4.3
Hoewel eiser incidenten heeft meegemaakt met de politie, blijkt daar echter niet uit dat die problemen een dusdanig ernstige beperking van eiseres bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren
4.4
De rechtbank acht verder van belang dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is gesteld en dat de wet discriminatie verbiedt op grond van seksuele geaardheid. Uit de landeninformatie, rapporten en artikelen waarnaar verweerder in het bestreden besluit verwijst en uit de door eiser overgelegde rapporten, blijkt niet dat de autoriteiten LHBTI+’s niet kunnen of willen beschermen. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn stelling dat aangifte op voorhand zinloos is, gelet op zijn eerdere ervaringen met de politie niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen mogelijkheden heeft gehad om zijn beklag te doen bij hogere autoriteiten of instanties als CENESEX.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiser omschreven behandeling onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt om vluchtelingschap aan te nemen en tevens dat de specifieke omstandigheden van eiser niet maken dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op blootstelling aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijlage 1 bij de brief van 12 april 2018 van verweerder aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaken: 201801023/1/V2, 201801423/1/V2, 201801740/1/V2. In de bijlage 1 staan interviews met een activist en een voormalig advocaat.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2018 met ECLI:NL:RBDHA:2018:1554.