In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vrouw. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die haar aanvraag zouden rechtvaardigen. Eiseres stelde dat zij als alleenstaande vrouw moest worden aangemerkt, omdat zij al zes jaar geen contact had gehad met haar echtgenoot en een doodsverklaring had overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de doodsverklaring niet als nieuw element kon worden aangemerkt, omdat de authenticiteit ervan niet kon worden vastgesteld.
Eiseres voerde verder aan dat zij haar herkomstgebied in Somalië niet veilig kon bereiken, omdat zij door gebieden moest reizen die onder controle staan van Al-Shabaab. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres veilig naar haar herkomstgebied kon reizen. De rechtbank wees op de risico's die kwetsbare groepen, zoals alleenstaande vrouwen, lopen in de door Al-Shabaab gecontroleerde gebieden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de veiligheid van de aanvrager in het geding is. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.