ECLI:NL:RBDHA:2018:759
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Vervallenverklaring tenaamstelling kenteken na verkoop en de rol van civiele procedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Directie van de RDW. De eiser, woonachtig in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de RDW om de tenaamstelling van zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] niet te laten vervallen. De RDW had op 4 april 2017 een primair besluit genomen waarin de tenaamstelling op naam van de eiser werd geweigerd, en dit besluit werd later op 21 juli 2017 in het bestreden besluit bevestigd. De eiser stelde dat zijn zoon het voertuig had verkocht aan [persoon], die de tenaamstelling niet had aangepast, ondanks herhaalde verzoeken van de eiser.
De rechtbank overwoog dat de wetgeving, met name artikel 40c van het Kentekenreglement, de mogelijkheid biedt om de tenaamstelling te laten vervallen in uitzonderlijke situaties. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat hij niet in staat is om de gebruikelijke procedures te volgen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij geen civiele procedure kon starten om de tenaamstelling te wijzigen. De rechtbank oordeelde dat de RDW zich terecht op het standpunt had gesteld dat de eiser de civielrechtelijke mogelijkheden had moeten benutten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel aangegeven voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.