ECLI:NL:RBDHA:2018:763
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en beroep tegen besluit CBR
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Looman, had beroep ingesteld tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR, die was gebaseerd op alcoholmisbruik. De ongeldigverklaring volgde op een aanhouding op 13 april 2016, waarbij de eiser weigerde mee te werken aan een alcoholonderzoek. Eiser had eerder al meerdere keren te maken gehad met alcoholgerelateerde aanhoudingen en had in 2012 een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) gevolgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op basis van een psychiatrisch rapport van 19 oktober 2016, waarin alcoholmisbruik werd vastgesteld, het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Eiser voerde aan dat het rapport onvoldoende was, omdat er geen diagnose van alcoholafhankelijkheid volgens de DSM-IV-TR was gesteld en dat zijn bloedwaarden binnen de norm vielen. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR zich terecht op het rapport kon baseren, aangezien de psychiater alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de beoordeling van alcoholmisbruik in het verkeer en de verantwoordelijkheid van de keurend arts in dit proces. De rechtbank concludeerde dat er geen deskundig tegenadvies was overgelegd door eiser en dat het CBR terecht had gehandeld.