ECLI:NL:RBDHA:2018:763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en beroep tegen besluit CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Looman, had beroep ingesteld tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR, die was gebaseerd op alcoholmisbruik. De ongeldigverklaring volgde op een aanhouding op 13 april 2016, waarbij de eiser weigerde mee te werken aan een alcoholonderzoek. Eiser had eerder al meerdere keren te maken gehad met alcoholgerelateerde aanhoudingen en had in 2012 een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) gevolgd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op basis van een psychiatrisch rapport van 19 oktober 2016, waarin alcoholmisbruik werd vastgesteld, het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Eiser voerde aan dat het rapport onvoldoende was, omdat er geen diagnose van alcoholafhankelijkheid volgens de DSM-IV-TR was gesteld en dat zijn bloedwaarden binnen de norm vielen. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR zich terecht op het rapport kon baseren, aangezien de psychiater alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de beoordeling van alcoholmisbruik in het verkeer en de verantwoordelijkheid van de keurend arts in dit proces. De rechtbank concludeerde dat er geen deskundig tegenadvies was overgelegd door eiser en dat het CBR terecht had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Looman),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: S. van der Ark)

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017.
Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 13 april 2016 aangehouden als bestuurder van een motorrijtuig terwijl vermoed werd dat hij teveel alcohol gedronken had. Eiser heeft medewerking naar een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, WVW geweigerd. Eiser is eerder aangehouden op 27 januari 2012 (150 ug/l), op 3 maart 2012 (400 ug/l) en op 30 november 2014 (ademalcoholonderzoek geweigerd). Eiser heeft in 2012 een EMA gevolgd.
Naar aanleiding van de aanhouding op 13 april 2016 is aan verweerder de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).
2 Bij besluit van 2 mei 2016 heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst en hem opgedragen een onderzoek te laten doen naar zijn alcoholgebruik. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser de afgelopen vijf jaar minstens driemaal is aangehouden op verdenking van alcoholmisbruik als bestuurder van een voertuig en in elk geval één keer heeft geweigerd om mee te werken aan een alcoholcontrole.
3 Op 19 oktober 2016 is eiser door de psychiater onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is de psychiater in zijn onderzoeksrapport van 19 oktober 2016 tot de conclusie gekomen dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, waarna verweerder bij besluit van 19 januari 2017 het rijbewijs van eiser vanaf 23 januari 2017 ongeldig heeft verklaard.
4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het onderzoek door de psychiater zorgvuldig is uitgevoerd en hij het rapport van het onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Nu de psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, heeft verweerder het rijbewijs terecht ongeldig verklaard.
5 Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Het rapport van de psychiater is een onvoldoende basis voor het bestreden besluit aangezien geen diagnose alcoholafhankelijkheid volgens het DSM-IV-TR is gesteld en de bloedwaarden binnen de norm vallen. Dat eiser op 13 april 2016 eerst na 4 à 5 drankjes effect voelde, had te maken met de bijzondere omstandigheden van die gelegenheid en kan niet dienen als aanwijzing voor verhoogde tolerantie.
6 De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2289) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
Uit paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) volgt – voor zover van belang – dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. (...) Daarbij is een strenge opstelling van de keurend arts aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Uit het onderzoeksrapport van 19 oktober 2016 blijkt het volgende. Eiser werd de afgelopen jaren viermaal aangehouden in verband met alcohol en verkeer. Eiser weigerde daarvan tweemaal mee te werken aan een ademanalyse. Eiser volgde een EMA in 2012.
In de 12 maanden voor de laatste aanhouding merkte eiser naar eigen zeggen pas na 4 à 5 eenheden effect. Dit is een aanwijzing voor verhoogde tolerantie, opgebouwd dan wel onderhouden in de voorafgaande periode. Tenslotte heeft eiser zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als glazenwasser. De psychiater heeft geconcludeerd dat de psychiatrische diagnose alcoholgebruik in ruime zin dient te worden gesteld. Voorts heeft de psychiater het aannemelijk geacht dat na 13 april 2016 geen sprake meer is van alcoholmisbruik.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet uit alle onderdelen van het onderzoek hoeft te blijken van alcoholmisbruik. Voorts blijkt uit het rapport dat de psychiater alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen.
Verweerder heeft het onderzoeksrapport dan ook ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit.
Nu eiser geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd noch gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een tweede onderzoek te laten doen, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.