ECLI:NL:RBDHA:2018:7648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
17/4810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 552a Sv over de teruggave van een horloge na diefstal

Op 26 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.M. Veringa, een beklag heeft ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de teruggave van zijn horloge, een Breitling Navitimer, dat hij op 30 oktober 2016 te koop had aangeboden. Klager deed aangifte van diefstal nadat een man, die zich [betrokkene] noemde, het horloge onder valse voorwendselen van hem had weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke gang van zaken gekwalificeerd kan worden als diefstal, ondanks de stelling van de officier van justitie dat er sprake was van oplichting. De rechtbank oordeelde dat klager als redelijkerwijs rechthebbende moet worden aangemerkt en dat hij zijn revindicatiebevoegdheid tijdig heeft ingeroepen. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het horloge aan klager. De beslissing werd genomen door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter, in aanwezigheid van de griffiers mrs. N.M.E. Oudshoorn en K.A. van Iwaarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 17/4810
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. E.M. Veringa,
adres: Oostmaaslaan 71, postbus 4325 te Rotterdam,
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 12 december 2017 ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot teruggave van een horloge van het merk Breitling Navitimer (hierna: het horloge) aan klager.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van politie Eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Katwijk, met proces-verbaalnummer PL 1500-2017254709-2 en volgnummers en de overige stukken in het raadkamerdossier.
De rechtbank heeft dit beklag op 10 april 2018 en 12 juni 2018 in raadkamer behandeld. Na sluiting van het onderzoek op 10 april 2018 is gebleken dat de belanghebbende, [belanghebbende] , en zijn raadsman niet tijdig waren opgeroepen voor de zitting in raadkamer, waarna het onderzoek is heropend.
Klager, op 12 juni 2018 bijgestaan door mr. E.M. Veringa, is steeds in raadkamer verschenen en gehoord. Belanghebbende, [belanghebbende] , bijgestaan door mr. A.A.G. Balkenende, is op 12 juni 2018 in raadkamer verschenen en gehoord.

Beoordeling van het beklag.

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het beklag.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Het dossier
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt het volgende.
Op 12 december 2016 heeft klager aangifte gedaan van diefstal van zijn horloge. Klager heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zijn horloge op 30 oktober 2016 op Marktplaats te koop heeft aangeboden voor een bedrag van € 3.500,- en dat hij op 9 december 2016 omstreeks 17:30 uur werd gebeld door een man die in zijn horloge geïnteresseerd was. De man noemde zich [betrokkene] . Klager en [betrokkene] zijn een bedrag van € 3.250,- overeen gekomen. Diezelfde avond is [betrokkene] bij klager thuis langsgekomen. Toen klager het horloge aan de [betrokkene] liet zien, trok [betrokkene] het horloge uit de handen van klager. [betrokkene] pakte zijn telefoon en zei dat hij het geld over zou boeken. Klager moest zijn rekeningnummer op de telefoon van [betrokkene] intoetsen. Toen klager via de computer op zijn rekening keek, zag hij dat het geld nog niet was overgeschreven. [betrokkene] zei dat daar een weekend overheen zou gaan, waarna [betrokkene] met het horloge is weggegaan. Na het weekend bleek het geld nog steeds niet op de rekening van klager te staan. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat het rekeningnummer van [betrokkene] niet bleek te kloppen en dat de transactie, vanaf dat rekeningnummer, niet heeft plaatsgevonden.
Op 5 september 2017 heeft klager bij de politie gemeld dat het horloge bij [bedrijf] in Katwijk op internet te koop werd aangeboden. Hierop heeft de politie het horloge op 5 september 2017 onder [belanghebbende] inbeslaggenomen. Een medewerker van [bedrijf] , [medewerker] , heeft verklaard dat dat hij horloge gekocht heeft van een vriend, die het horloge via Marktplaats had gekocht voor een bedrag van € 2.750,-. [medewerker] heeft ook verklaard dat hij het horloge voor de aankoop heeft gecontroleerd op de website www.stopheling.nl en via de importeur en dat daaruit gebleken is dat het horloge niet als gestolen geregistreerd stond.
De officier van justitie heeft op 4 december 2017 een mededeling ex artikel 116, derde lid, Sv gedaan. Daarop is namens klager onderhavig klaagschrift ingediend.
De standpunten in raadkamer
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bij het wegnemen van het horloge bij klager sprake geweest is van oplichting, dat klager om die reden geen beroep kan doen op het bepaalde in artikel 3:86, derde lid, BW terwijl [belanghebbende] het horloge te goeder trouw in bezit heeft gekregen en derhalve als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Klager en zijn raadsvrouw hebben zich, met referte aan de overlegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het beklag gegrond moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat klager reeds in zijn aangifte heeft aangegeven dat bij het wegnemen sprake is geweest van diefstal. Ook heeft de raadsvrouw erop gewezen dat het horloge door [betrokkene] is weggenomen met het oogmerk om hem dit wederrechtelijk toe te eigenen, waarmee de bestanddelen voor diefstal vervuld zijn. Voorts heeft de raadsvrouw erop gewezen dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de enkele omstandigheid dat uit een feitencomplex ook kan blijken dat sprake is geweest van oplichting nog niet maakt dat het aannemen van diefstal uitgesloten is. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [bedrijf] het horloge ‘via via’ heeft ingekocht voor een te lage prijs, hetgeen extra zorgplicht met zich mee had moeten brengen, zodat niet aangenomen kan worden dat [belanghebbende] bij de aanschaf te goeder trouw is geweest.
[belanghebbende] en zijn raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. De raadsman heeft aangevoerd dat het op grond van het dossier onaannemelijk is dat bij het wegnemen van het horloge bij klager sprake is geweest van diefstal en dat klager om die reden de revindicatiebevoegdheid van artikel 3:86, derde lid, BW niet toekomt. De raadsman heeft aangegeven dat [belanghebbende] het horloge te goeder trouw in bezit heeft gekregen, omdat op meerdere manieren is gecontroleerd of het horloge als gestolen geregistreerd stond en dat is gebleken dat dat niet het geval was.
Overwegingen van de rechtbank
Het horloge is inbeslaggenomen op grond van artikel 94 Sv. Gelet op de mededeling ex artikel 116, derde lid, Sv van de officier van justitie, stelt de rechtbank vast dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag. In dat geval geldt dat het inbeslaggenomen goed wordt teruggegeven aan de beslagene, tenzij een ander als redelijkerwijs rechthebbende moet worden aangemerkt.
Niet ter discussie staat dat het horloge klager in eigendom toebehoorde voordat het horloge werd meegenomen. De vraag die voorligt is of bij het verlies van die eigendom sprake is geweest van diefstal (artikel 310 Sr) en/of oplichting (artikel 326 Sr) en vervolgens of klager de revindicatiebevoegdheid van artikel 3:86, derde lid, BW kan inroepen. Voor die beoordeling is niet van belang op welke wijze het Openbaar Ministerie het feitencomplex in de mededeling ex artikel 116, derde lid, Sv heeft gekwalificeerd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de omstandigheid, dat uit een feitencomplex mogelijkerwijs ook kan blijken dat sprake is van oplichting, nog niet maakt dat het aannemen van diefstal uitgesloten is (HR 19 mei 2015, NJ 2015/259).
Bij diefstal is de wegnemingshandeling essentieel. Voor het vervullen van dat bestanddeel is vereist dat de dader zich een feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. Bij oplichting dient sprake te zijn van (het bewegen tot) afgifte. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of bepaalde gedragingen “wegnemen” of “afgifte” opleveren niet steeds ondubbelzinnig is te beantwoorden, aangezien tussen de inhoud van die begrippen geen scherpe grens bestaat. Dat brengt mee dat aan de rechter enige vrijheid toekomt om bepaalde gedragingen ofwel als “wegnemen” ofwel als “afgifte” te kwalificeren.
Uit de aangifte en de verklaring van klager blijkt dat [betrokkene] , toen hij in de woning van klager was, het horloge uit zijn handen heeft getrokken en hem een valse betaalapp met een vals rekeningnummer heeft getoond. Na het tonen van deze valse app met vals rekeningnummer waarop ook valselijk een afschrijving van € 3.250,- zichtbaar was, heeft [betrokkene] het horloge meegenomen. De valse middelen zijn door [betrokkene] aangewend om het horloge uit de macht van klager te halen met de bedoeling om zich het horloge op deze manier wederrechtelijk toe te eigenen. Door op die wijze te handelen en het horloge mee te nemen, heeft [betrokkene] zich een zodanige feitelijke heerschappij over het horloge verschaft, dat naar het oordeel van de rechtbank van “wegnemen” moet worden gesproken. Dit brengt met zich mee dat de feitelijke gang van zaken gekwalificeerd kan worden als diefstal in de zin van artikel 310 Sr. Aangezien klager, als degene die is bestolen, als redelijkerwijs rechthebbende moet worden aangemerkt en hij zijn revindicatiebevoegdheid als bedoeld in artikel 3:86, derde lid, BW binnen drie jaar na de diefstal heeft ingeroepen, dient het beklag gegrond verklaard te worden en zal de teruggave van het horloge aan klager worden gelast. Dat [belanghebbende] bij het verkrijgen van het horloge te goeder trouw was, zoals is betoogd, maakt vorenstaande niet anders.

Beslissing.

De rechtbank:
  • verklaart het beklag gegrond;
  • gelast de teruggave van een horloge (Breitling Navitimer) aan klager.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter, in tegenwoordigheid van mrs. N.M.E. Oudshoorn en K.A. van Iwaarden, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2018.