ECLI:NL:RBDHA:2018:769
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de technische geschiktheid van een voertuig en de bevoegdheid van de RDW
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van de RDW. De zaak betreft de technische beoordeling van een voertuig dat aan eiser toebehoort. De RDW had op 16 december 2016 het kentekenbewijs van het voertuig ongeldig verklaard, omdat het voertuig niet voldeed aan de wettelijke eisen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de RDW verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de technische beoordeling en ongegrond voor het overige. Eiser ging hiertegen in beroep.
Tijdens de zitting op 30 november 2017 werd duidelijk dat de politie op 15 december 2016 een melding had gedaan aan de RDW over het voertuig, waarin werd gesteld dat het voertuig niet voldeed aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overwoog dat de RDW terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat artikel 8:4 van de Awb geen beroep toestaat tegen technische beoordelingen van voertuigen. De rechtbank bevestigde dat de RDW een discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen of een voertuig op de weg mag rijden, en dat de politie bij controle op de weg gebreken kan constateren die de RDW moet volgen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat er geen grond was om aan te nemen dat de RDW niet op de informatie van de politie had kunnen afgaan. De rechtbank oordeelde dat de RDW het bestreden besluit kon handhaven, aangezien het voertuig nog niet was goedgekeurd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.