ECLI:NL:RBDHA:2018:777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
NL17.15396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor homoseksuele Cubaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg op basis van zijn homoseksualiteit. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de vrees van de eiser voor vervolging in Cuba niet aannemelijk was. Eiser, geboren in 1995, had aangevoerd dat hij in Cuba werd bedreigd en mishandeld door een criminele groep vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij psychologisch behandeld werd. Tijdens de zitting op 16 januari 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden had afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de situatie voor eiser in Cuba onhoudbaar was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank wees erop dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is en dat er organisaties zijn die opkomen voor de rechten van LHBT's. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Vissers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Cubaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is homoseksueel en in [plaats] gehuwd met een Britse man. Na terugkeer naar Cuba is een groep criminelen, [groep] , op de hoogte geraakt van zijn huwelijk. Op de avond van 6 september 2016 hebben deze criminelen hem gevolgd en in elkaar geslagen, waardoor eiser in het ziekenhuis is beland. Nadat de politie erachter was gekomen wie deze groep criminelen waren, heeft zij niets gedaan. Eiser heeft tot 12 oktober 2017 van zijn verwondingen moeten herstellen. Na de eerste aanval werd eiser steeds door deze groep criminelen bedreigd en beroofd. Elke keer heeft eiser getracht aangifte te doen bij de politie, maar die is telkens niets opgenomen. Eiser wordt psychologisch behandeld en hem is, na door de criminele groep met de dood te zijn bedreigd, zowel door medici als door vrienden aangeraden Cuba te verlaten. Voorts is het voor eiser al gedurende een jaar onmogelijk gebleken werk te vinden, omdat hij is gehuwd met een man. Ook is hij door zijn oom mishandeld. Ook daarvan heeft de politie geen aangifte willen opnemen. Bij terugkeer naar Cuba vreest hij vooral voor de criminele groep, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit en nationaliteit;
- homoseksuele geaardheid;
- de problemen met [groep] ;
- de problemen met zijn oom.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Eiser heeft echter geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging als bedoeld in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Cuba te vrezen heeft van op een op hem persoonlijk gerichte negatieve aandacht van de autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser te maken heeft gehad met een dermate ernstige mate van verbaal dan wel fysiek geweld dat de situatie voor hem onhoudbaar dan wel onleefbaar zou zijn geworden. Evenmin is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is geworden om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiser is immers geen onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg ontzegd vanwege zijn geaardheid. Niet is gebleken dat eiser de bescherming van de hogere autoriteiten niet kan inroepen danwel dat deze de bescherming niet kunnen of willen bieden. Verder wijst verweerder erop dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is, dat er organisaties zijn die opkomen voor de rechten van LHBT’s en dat de algehele situatie in Cuba voor homoseksuelen de laatste tijd is verbeterd. Dat eiser in Cuba zijn leven niet kan leiden op dezelfde wijze als in Nederland, betekent niet dat ten aanzien van eiser sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, aldus verweerder.
Ook heeft eiser, gelet op voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat, ondanks dat homoseksualiteit in Cuba niet is verboden, de “dagelijkse” discriminatie dusdanig is dat het leven onhoudbaar is geworden. Eiser heeft daartoe gewezen op een aantal bijlagen van het schrijven van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) van 4 december 2017. Verweerder is daar in het bestreden besluit onvoldoende op ingegaan. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd, aldus eiser. Verder betoogt eiser dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de ‘gay happiness index’, waarin Cuba op nummer 29 staat van in totaal 217 landen. Hij voert daartoe aan dat onduidelijk is hoe de index tot stand is gekomen. De omstandigheid dat de situatie voor LHBT’ers in Cuba zou zijn verbeterd is een façade, nu het juist de autoriteiten zijn die dat beeld naar buiten willen brengen. Ook wijst eiser op het ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 – Cuba’ van het US Department of State van 3 maart 2017 en het rapport ‘Freedom in the World 2017 – Cuba’ van Freedom House van 15 april 2017. Uit deze rapporten blijkt dat andere NGO’s die opkomen voor de belangen van de LHBT-ers door de Cubaanse autoriteiten worden tegengewerkt. Daarbij komt dat de omstandigheid dat de positie voor LHBT-ers verbeterd zou zijn, niet maakt dat de situatie niet onhoudbaar is, aldus eiser. Eiser betoogt voorts dat verweerder heeft miskend dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook heeft verweerder ten onrechte gesteld dat hij bij de autoriteiten bescherming kan vragen. De belangenorganisatie CENESEX helpt mensen evenmin indien zij problemen ondervinden vanwege hun geaardheid. Verder kan hij, vanwege zijn huwelijk met een man, geen werk vinden en dus niet in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Ook kan hij geen invulling geven aan zijn familieleven, omdat zijn huwelijk op Cuba niet kan worden geregistreerd. Het leven op Cuba is voor hem onhoudbaar. Verweerder heeft volgens eiser de asielaanvraag ten onrechte als onvoldoende zwaarwegend afgewezen. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 december 2017 (zaaknummer NL17.12672).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiser persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
5.2
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan evenwel leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor hem (als homoseksueel) onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Dat eiser negatief wordt bejegend door zijn omgeving en de maatschappij is onvoldoende voor de conclusie dat aannemelijk is dat de situatie onhoudbaar is geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij terecht van belang heeft geacht dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn geaardheid onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg is ontzegd. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij is ontslagen vanwege zijn seksuele oriëntatie. De conclusie dat het voor hem vanwege zijn huwelijk met een man in zijn geheel niet mogelijk was om een baan te vinden, kan niet worden getrokken, nu eiser dit niet nader heeft onderbouwd. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij door zijn echtgenoot in zijn levensonderhoud werd voorzien. Voor zover eiser heeft verwezen naar de uitspraak van 11 december 2017 van de rechtbank Rotterdam wordt overwogen dat in die zaak een heel andere persoonlijke situatie voorlag, hetgeen ook door eiser ter zitting is erkend. Eiser heeft er evenwel terecht op gewezen dat uit die uitspraak volgt dat van eiser niet mag worden verwacht terughoudend te zijn bij het uitkomen van zijn seksuele gerichtheid, maar dat maakt niet dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren.
5.4
De rechtbank acht van belang dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met de stelling dat aangifte op voorhand zinloos is, gelet op zijn ervaringen met lagere autoriteiten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen mogelijkheden heeft gehad om zijn beklag te doen bij hogere autoriteiten of instanties als Cenesex. Nu eiser zich niet tot andere (hogere) autoriteiten heeft gewend, heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser de bescherming van de autoriteiten niet kan inroepen.
5.5
Uit de algemene landeninformatie, waar verweerder in het bestreden besluit naar verwijst, blijkt dat de situatie met betrekking tot LHBT-ers in Cuba de laatste tijd is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT‑ers waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Er wordt ook gedemonstreerd voor huwelijken tussen personen van gelijke sekse. De moeilijkheden voor NGO’s in Cuba die opkomen voor de belangen van LHBT-ers worden door verweerder erkend. Verweerder heeft zich evenwel niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet afdoet aan de omstandigheid dat de ontwikkelingen in Cuba voor de LHBT-gemeenschap positief zijn en dat eiser een wettelijke basis heeft om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van zijn geaardheid. Voor zover eiser heeft verwezen naar een stuk van VluchtelingenWerk Nederland met bijlagen van 4 december 2017 wordt overwogen dat deze stukken veelal zien op problemen waar activisten tegenaan lopen. Niet is gebleken dat eiser een activist is. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat de positie van LHBT-ers nog verre van ideaal is, maar dat de problemen van eiser niet zodanig zwaarwegend zijn om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Dat de feitelijke situatie anders zou zijn dan zou blijken uit de door verweerder genoemde informatie heeft eiser niet nader onderbouwd.
5.6
Voor zover eiser ter zitting een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM, wordt overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de echtgenoot van eiser niet in Nederland woont, maar in het Verenigd Koninkrijk, en dat artikel 8 van het EVRM reeds daarom niet aan de orde is. De omstandigheden dat het eiser niet is gelukt een visum danwel een verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk te verkrijgen en dat het voor zijn echtgenoot gemakkelijker is om naar Nederland te komen, doet daar niet aan af.
5.7
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Nu verweerder de asielaanvraag reeds gelet op voorgaande heeft mogen afwijzen, behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd over de ‘gay happiness index’ geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.