ECLI:NL:RBDHA:2018:780
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Cubaan wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg op basis van zijn homoseksualiteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 21 december 2017 afgewezen, met als argument dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser, geboren in 1984, heeft in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij in Cuba te maken heeft gehad met discriminatie en geweld vanwege zijn seksuele geaardheid, waaronder een steekincident door een agent. Tijdens de zitting op 16 januari 2018 heeft eiser zijn situatie toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank stelde vast dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is en dat er geen bewijs is dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor negatieve aandacht van de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de problemen die eiser ondervindt niet zodanig ernstig zijn dat ze een asielstatus rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de situatie voor LHBT-ers in Cuba de laatste jaren is verbeterd en dat er wettelijke bescherming bestaat tegen discriminatie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.