ECLI:NL:RBDHA:2018:7817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
C/09/553361 / JE RK 18-1026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een conflictueuze gezinssituatie

Op 20 juni 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen in een conflictueuze gezinssituatie. De ouders hebben onderling veel strijd gehad, wat gepaard ging met verbaal geweld, en de minderjarigen zijn hier getuige van geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] gediagnosticeerd is met ADHD en ODD, en dat hij gedragsproblemen vertoont, waaronder agressie. [minderjarige 2] is loyaal naar zijn moeder en ervaart een loyaliteitsconflict. De kinderrechter heeft de ouders als belanghebbenden aangemerkt en heeft de zaak met gesloten deuren behandeld.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er een ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van beide minderjarigen. De moeder is belast met haar eigen problematiek, waaronder een depressie en alcoholverslaving, en werkt niet mee aan de hulpverlening. De kinderrechter achtte het noodzakelijk dat [minderjarige 1] bij de vader wordt geplaatst, waar hij rust en stabiliteit ervaart. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader verleend voor de duur van één jaar. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beschikking is gegeven door mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/553361 / JE RK 18-1026
Datum uitspraak: 20 juni 2018

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 16 mei 2018 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2]
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek.
Op 20 juni 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] , namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling);
- de ouders.
[minderjarige 2] is op 20 juni 2018 in raadkamer gehoord. [minderjarige 1] heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

Feiten

- De minderjarigen zijn erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] verblijft feitelijk bij de vader. [minderjarige 2] verblijft doordeweeks bij de moeder en in het weekend bij de vader.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader zonder gezag voor de periode van één jaar. De Raad heeft, blijkens de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met ADHD en ODD, waar gedragsproblematiek uit voorkomt. Hij wordt snel boos en kan dan agressief worden. Hij heeft door zijn agressie veel problemen gehad op straat en is aangehouden wegens verdenking van een eenvoudige mishandeling. Hij is vroeger vaak gepest en heeft verschillende schoolwisselingen gehad. Op dit moment gaat [minderjarige 1] niet naar school, maar volgt als dagbesteding een behandeling bij Fundament, gericht op jongeren met autisme. Deze diagnose is bij hem nog niet vastgesteld. Daarnaast wordt [minderjarige 1] bedreigd in zijn seksuele ontwikkeling, omdat hij wordt geconfronteerd met situaties van zijn ouders die niet passend zijn voor zijn leeftijd. Hij uit dit door op de dagbesteding zorgelijk gedrag te laten zien. Door de hulpverlening leert [minderjarige 1] om te gaan met zijn emoties en gevoelens en wordt er gewerkt aan zijn seksuele ontwikkeling.
[minderjarige 2] praat niet gemakkelijk over zijn emoties en gevoelens. Hij wil zowel zijn vader als moeder beschermen en zit hierdoor in een loyaliteitsconflict. [minderjarige 2] is in het bijzonder erg loyaal naar zijn moeder en lijkt voor haar te willen zorgen; er is sprake van parentificatie. [minderjarige 2] voetbalt op hoog niveau en doet zijn best op school.
De ouders willen het beste voor hun kinderen. Zij hebben onderling veel strijd gehad, wat gepaard ging met verbaal geweld. De minderjarigen zijn hier getuige van geweest. De ouders praten tegen de minderjarigen negatief over elkaar, waardoor met name [minderjarige 2] de andere ouder verdedigt. Er is op dit moment minimaal contact tussen de moeder en [minderjarige 1] . De moeder is depressief en slikt hiervoor antidepressiva. Zij lijkt niet mee te werken aan de betrokken hulpverlening. Zij heeft een alcoholprobleem, wat zij zelf niet als problematisch ervaart. [minderjarige 1] ontwikkeling zich goed bij de vader en de vader is bereid en in staat om de verzorging op zich te nemen. Het is daarom noodzakelijk dat de plaatsing geformaliseerd wordt met een machtiging. Voor [minderjarige 2] is een uithuisplaatsing vooralsnog niet noodzakelijk, omdat hij zich goed lijkt te ontwikkelen.
Namens de gecertificeerde instelling is ter zitting aangevoerd dat bij [minderjarige 1] autisme is vastgesteld en dat hij bij vader thuis met kleine stapjes vooruitgaat. Er is nu meer rust en stabiliteit en er is zicht op zijn ontwikkeling.
De moeder heeft ingestemd met een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] en heeft ten aanzien van [minderjarige 1] aangevoerd dat hij uit huis dient te worden geplaatst in een instelling. Het gaat niet goed met [minderjarige 1] ; er zijn regelmatig escalaties en zijn gedrag gaat achteruit. [minderjarige 1] is een gevaar voor zichzelf en anderen.
Beoordeling
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige 1] is belast met persoonlijke problematiek (ADHD, ODD en autisme) en daardoor gedragsproblemen laat zien. [minderjarige 1] kan zich agressief uiten, waardoor hij in verleden in de problemen is gekomen. Er zijn daarnaast zorgen over zijn seksuele ontwikkeling. [minderjarige 2] is gesloten en zorgzaam voor zijn moeder. Er is bij [minderjarige 2] sprake van parentificatie. De relatie tussen de ouders is conflictueus en de onderlinge communicatie schiet tekort. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] die beiden bij de andere ouder wonen, worden belast met de problemen tussen de ouders. De kinderrechter ziet in dit alles een concrete, ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel de ouders het beste voor hebben met hun kinderen, lukt het hen niet om die ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader te doen afnemen. De moeder is daarnaast belast met haar eigen problematiek (depressie en een alcoholverslaving) en stelt zich niet meewerkend op richting de hulpverlening. De kinderrechter acht hulpverlening in een dwangkader daarom noodzakelijk en is van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat [minderjarige 1] vanwege zijn problematiek bovengemiddelde behoefte heeft aan een veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving. [minderjarige 1] ervaart bij de vader rust. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal worden voortgezet. Omdat de moeder, die belast is met het eenhoofdige gezag, niet instemt met de plaatsing bij de vader en [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats daar niet heeft, is een machtiging tot uithuisplaatsing vereist. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De kinderrechter ziet geen aanleiding om een machtiging te verlenen voor een plaatsing elders – zoals door de moeder bepleit –, omdat niet is gebleken dat de vader niet in staat is om [minderjarige 1] de opvoedingsomgeving te bieden die hij nodig heeft.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 20 juni 2018 tot 20 juni 2019 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag van 20 juni 2018 tot 20 juni 2019, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.