ECLI:NL:RBDHA:2018:7861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/09/548771 / KG ZA 18-199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over zekerheidstelling voor schade en proceskosten in kort geding met betrekking tot octrooirechten

In deze zaak, die op 3 juli 2018 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen verschillende besloten vennootschappen, waaronder Digital Revolution B.V., Maxperian NL B.V. en Yorcom Computers B.V. (gezamenlijk aangeduid als DR c.s.) en de rechtspersoon S-Printing Solution Co., Ltd. Het geschil betreft de vraag of S-Printing zekerheid moet stellen voor de proceskosten en schade die DR c.s. mogelijk lijdt als gevolg van de executie van eerdere vonnissen in octrooirechtszaken. DR c.s. stelt dat S-Printing, die buiten Nederland is gevestigd, onvoldoende verhaal biedt en daarom zekerheid moet stellen. S-Printing betwist deze verplichting en voert aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. De voorzieningenrechter overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Brussel I bis-Verordening en dat de vorderingen van DR c.s. betrekking hebben op de handhaving van octrooirechten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van DR c.s. af, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat S-Printing verplicht is zekerheid te stellen. Tevens wordt DR c.s. veroordeeld in de proceskosten van S-Printing, die zijn vastgesteld op € 15.626,--.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel - voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer:
Vonnis in kort geding van 3 juli 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIGITAL REVOLUTION B.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXPERIAN NL B.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Ede,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YORCOM COMPUTERS B.V.,
gevestigd te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, en kantoorhoudende te Vlaardingen,
eiseressen in conventie, verweersters in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. Th.C.J.A. van Engelen te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
S-PRINTING SOLUTION CO., LTD.,
gevestigd te Zuid Korea,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mrs. B.J. Berghuis van Woortman en S.D. Brommersma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘DR’, ‘Maxperian’, ‘Yorcom’ (gezamenlijk: DR c.s.) en ‘S-Printing’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2018 met producties 1 tot en met 14;
  • de door S-Printing overgelegde producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van S-Printing, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie;
  • de op 19 juni 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
DR c.s. exploiteren webwinkels waarmee zij printers en (toner)cartridges aanbieden en verkopen in onder meer Nederland.
2.2.
Bij vonnis van 30 november 2016 (hierna: het eerste vonnis) heeft deze rechtbank (in twee gevoegde zaken) op vordering van Samsung Electronics Co., Ltd. (hierna: Samsung) DR en Maxperian onder meer een inbreukverbod opgelegd, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze procedure (hierna: de eerste procedure) had betrekking op de Europese octrooien EP 1 975 744 en EP 2 357 537, en de Gemeenschapsmodelrechten met de nummers 1200687-0001 en 853551-0001. Bij exploten van 8 en 9 december 2016 heeft Samsung het eerste vonnis aan DR en Maxperian doen betekenen. Tegen het eerste vonnis hebben DR en Maxperian op 23 februari 2017 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof).
2.3.
Tussen Samsung enerzijds en DR c.s. anderzijds zijn bij deze rechtbank drie gevoegde bodemprocedures aanhangig. In deze procedures (hierna: de tweede procedure) vordert Samsung een inbreukverbod met nevenvorderingen met betrekking tot de Europese octrooien EP 2 037 327, EP 2 256 559 en EP 2 325 701. Bij het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding stonden deze zaken op de rol voor 7 maart 2018 voor vonnis. Zij staan thans voor vonnis op de rol van 11 juli 2017. Dit toekomstige vonnis wordt hierna ook het tweede vonnis genoemd.
2.4.
In een akte van 4 november 2016 getiteld Deed of Assignment, opgemaakt tussen Samsung als “
Assignor”, en S-Printing als “
Assignee”, staat met betrekking tot onder meer alle hiervoor vermelde octrooien (hierna ook wel: de Octrooirechten) onder andere het volgende vermeld:

The Assignor herewith assigns unto the Assignee the Assignor’s right, title and interest in and to the said registrations in The Netherlands.
The Assignee confirms the acceptance of this assignment.”
2.5.
Bij dagvaarding van 13 november 2017 heeft DR c.s. een kort geding aanhangig gemaakt tegen Samsung en onder meer gevorderd dat de voorzieningenrechter Samsung beveelt de tenuitvoerlegging van het eerste vonnis en het tweede vonnis te staken, alsmede in te stemmen met indiening van een verzoek tot uitstel van het tweede vonnis. Bij vonnis in kort geding van 5 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van DR c.s. afgewezen, met veroordeling van DR c.s. in de kosten. DR c.s. heeft tegen dit vonnis in kort geding hoger beroep ingesteld.
2.6.
Bij exploot van 14 december 2017 heeft S-Printing het eerste vonnis en de Deed of Assignment aan DR en Maxperian betekend en onder meer hun aangezegd de inbreuken op de in het eerste vonnis vermelde Europese octrooien en Gemeenschapsmodelrechten te staken, alsmede zich te houden aan het tweede vonnis.
2.7.
In een (ongerichte) verklaring van 13 februari 2018, hebben S-Printing, Samsung en HP (vertegenwoordigd door haar “
Assistent Secretary”) over de eerste procedure en de tweede procedure onder meer het volgende verklaard:

HP confirms that it accepts joint liability for any claims for damages and/or litigation costs that may be brought against S-Printing by Digital Revolution B.V., Maxperian NL B.V. and/or Yorcom Computers, following from the proceedings cited above.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
DR c.s. vordert - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
S-Printing beveelt binnen vijftien werkdagen na betekening van dit vonnis zekerheid te verschaffen voor de in de dagvaarding genoemde proceskosten en schade, in de vorm van bankgaranties ten bedrage van € 957.000,-- voor de eerste procedure en € 619.000,-- voor de tweede procedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
S-Printing beveelt de tenuitvoerlegging van het eerste vonnis en het tweede vonnis onmiddellijk te staken en gestaakt te houden en S-Printing verbiedt nadere executiemaatregelen te nemen ter zake van het verbeuren van dwangsommen wegens vermeende overtreding van het eerste vonnis, alsmede verbiedt het tweede vonnis aan DR c.s. te betekenen of aan DR c.s. een bevel te doen om aan de inhoud daarvan te voldoen, bij gebreke van de aanwezigheid van de onder A. bedoelde zekerheden;
een en ander met veroordeling van S-Printing in de gerechtskosten en andere kosten van DR c.s. conform het bepaalde in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
Daartoe voert DR c.s. - samengevat - het volgende aan. Na het eerste vonnis en nadat in de tweede procedure een datum voor vonnis is bepaald, is gebleken dat S-Printing stelt dat zij de (proces)positie van Samsung inneemt en bevoegd is om het eerste vonnis te executeren. Op grond van artikel 224 Rv, alsmede (naar analogie) op grond van de artikelen 233 lid 3, 235 en 438 lid 2 Rv, dient S-Printing daarom zekerheid te stellen voor de proceskosten en de (mogelijke) schade van DR c.s. als gevolg van onrechtmatige executie. S-Printing is gevestigd buiten Nederland en het is redelijkerwijs niet aannemelijk dat verhaal op S-Printing in Nederland mogelijk zal zijn, nu S-Printing fungeert als een transportvehikel voor de overname van de printerdivisie van Samsung door HP. De verklaring van 13 februari 2018 maakt dit niet anders, onder meer omdat onvoldoende duidelijk is of HP aan deze verklaring is gebonden en de vermogensbestanddelen van HP zich buiten Nederland bevinden.
3.3.
S-Printing voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
In het geval de voorzieningenrechter de vordering onder B in conventie toewijst, vordert S-Printing - verkort weergegeven - dat de voorzieningenrechter DR c.s. veroordeelt tot het stellen zekerheid ten behoeve van S-Printing door middel van een bankgarantie tot een bedrag van € 288.000,--, met veroordeling van DR c.s. in de kosten van het geding op voet van artikel 1019h Rv.
3.5.
Hieraan legt S-Printing ten grondslag dat zij schade lijdt indien de vordering in conventie onder B wordt toegewezen en zij een onaanvaardbaar risico loopt, omdat de financiële positie van DR c.s. niet goed is.
3.6.
DR c.s. voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

in conventie

Internationale rechtsmacht
4.1.
S-Printing heeft primair betoogd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. DR c.s. heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gebaseerd op de beginselen van de Brussel I bis-Verordening [1] en op artikel 6 sub e Rv. Volgens S-Printing vinden deze bepalingen geen toepassing, omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen en/of misbruik van (executie)bevoegdheid.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ofschoon S-Printing geen woonplaats heeft in een EU‑lidstaat, uit artikel 6 Brussel I bis-Verordening volgt dat de rechtsmacht in dat geval wordt geregeld door de Nederlandse wetgeving, onverminderd (onder meer) artikel 24 Brussel I bis‑Verordening. In artikel 24 sub 5 Brussel I bis-Verordening is bepaald dat - ongeacht de woonplaats van partijen - voor de tenuitvoerlegging van beslissingen de gerechten van de lidstaat van de plaats van de tenuitvoerlegging bij uitsluiting bevoegd zijn. Procedures ter afwering van tenuitvoerlegging vallen als zodanig onder de werking van dit artikel. [2] Volgens artikel 79 GModVo [3] is artikel 16 lid 5 EEX-verdrag van toepassing, dat hetzelfde bepaalt.
4.3.
De onderhavige vorderingen van DR c.s. in conventie moeten in de kern worden beschouwd als een procedure aangaande de tenuitvoerlegging van het eerste en het (nog te wijzen) tweede vonnis. Zowel vordering A als B in conventie zien er immers op dat aan die tenuitvoerlegging de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Hierbij volgt de voorzieningenrechter voorts niet het betoog van S-Printing dat de vordering in conventie onder B niet mag meewegen bij de beoordeling van de rechtsmacht, omdat dit (slechts) een subsidiaire vordering zou betreffen. Dit volgt niet uit de inhoud van de dagvaarding en ook tijdens de mondelinge behandeling [4] heeft DR c.s. toegelicht dat vorderingen A en B in conventie naast elkaar zijn ingesteld. Vordering B vormt de door DR c.s. gewenste sanctie op het niet stellen van zekerheid als bedoeld in vordering A, namelijk dat er dan niet ten uitvoer mag worden gelegd.
4.4.
Derhalve moet de bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden getoetst aan artikel 24 sub 5 Brussel I bis-Verordening en is de plaats waar het eerste en het tweede vonnis ten uitvoer (zullen) worden gelegd bepalend. DR c.s. heeft gesteld dat de tenuitvoerlegging zal plaatsvinden in Nederland, omdat zij hier te lande haar centrum van activiteiten heeft. S-Printing heeft dit niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter hiervan uitgaat. De Nederlandse rechter komt daarom rechtsmacht toe.
Relatieve bevoegdheid
4.5.
S-Printing betoogt dat de voorzieningenrechter relatief onbevoegd is. DR c.s. heeft de bevoegdheid van de voorzieningenrechter onder meer gebaseerd op artikel 80 lid 2 jo artikel 70 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW). S-Printing heeft weersproken dat deze artikelen van toepassing zijn, omdat de gevorderde zekerheidsstelling niet in artikel 70 ROW genoemd wordt. Voorts heeft S-Printing aangevoerd dat de onderhavige vorderingen dienen te worden ingesteld bij de rechter bij wie de hoofdzaak in eerste aanleg aanhangig is (artikelen 224 en 233 lid 3 Rv) [5] , dan wel bij het hof waar het hoger beroep aanhangig is (artikelen 235 en 351 Rv), dan wel bij de rechtbank van de plaats waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt (artikel 438 Rv), dan wel bij de rechtbank van de plaats waar de schade wordt geleden (artikel 102 Rv) [6] . Geen van deze bevoegdheidsbepalingen wijst naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, aldus S-Printing.
4.6.
Ingevolge artikel 80 lid 2 jo. artikel 70 ROW geldt dat vorderingen tot handhaving van octrooirechten uitsluitend ter beoordeling kunnen worden voorgelegd aan deze rechtbank en de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vallen de vorderingen van DR c.s. binnen het bereik van deze artikelen. De vorderingen strekken er immers toe, dat aan de handhaving van de octrooirechten van Samsung dan wel S-Printing via het eerste vonnis (en eventueel via het tweede vonnis) een voorwaarde wordt verbonden, te weten de voorwaarde van een zekerheidsstelling.
4.7.
Dit oordeel vindt steun in de inmiddels ontwikkelde jurisprudentie aangaande toepasselijkheid van titel 15, boek 3 Rv, meer specifiek artikelen 1019 en 1019h ervan. Daarbij moet evenzeer worden beoordeeld of het betreffende geschil ziet op handhaving van rechten van intellectuele eigendom (waaronder octrooirechten). Naar vaste jurisprudentie van het Hof Den Haag vallen executiegeschillen onder het bereik van 1019h Rv. [7] Ook andere gerechtshoven hebben dit aangenomen. [8] De Hoge Raad heeft zich, bij weten van deze voorzieningenrechter, nog niet expliciet uitgelaten over toepasselijkheid van artikelen 1019 en 1019h Rv op een executiegeschil. Niettemin lijkt dit wel te kunnen worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Hoge Raad het oordeel van het Hof Den Bosch in stand heeft gelaten dat op een executiegeschil (over overtreding van het bevel tot accountant-gecontroleerde opgave van bepaalde informatie) artikel 1019h Rv van toepassing is, met toepassing overigens van artikel 81 RO (ondanks een daartegen gerichte klacht). [9] In een recent arrest overweegt de Hoge Raad dat 1019h Rv een ruim toepassingsbereik heeft en tevens ziet op vervolgprocedures op een zaak van handhaving van een recht van intellectuele eigendom alsmede op kosten betreffende een bijkomstige vraag (ontvankelijkheid bij overschrijding appeltermijn, door de Hoge Raad ook wel “een zuiver processuele kwestie” genoemd). [10] Waar de eerste en tweede procedures handhavingszaken zijn, is dit geschil in die lijn te kenschetsen als een vervolgprocedure dan wel als een “processuele kwestie” aangaande een bijkomstige vraag (omtrent zekerheidsstelling/cautie).
4.8.
Andersom gesteld, het komt de voorzieningenrechter minder consistent voor om bij de beoordeling van toepasselijkheid van artikelen 1019 en 1019h Rv aan te nemen dat een geschil de handhaving van een recht van intellectuele eigendom betreft maar om diezelfde vraag negatief te beantwoorden voor toepasselijkheid van artikel 80 ROW.
4.9.
Hierbij komt dat niet zelden bij een executiegeschil (bijvoorbeeld over de vraag of een bepaald aangepast product onder het verbod valt) kennis van het octrooirecht en de betreffende techniek onontbeerlijk is. [11] De bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de wetgeschiedenis is om die kennis bij de rechtbank Den Haag te concentreren (zie de Memorie van Toelichting [12] bij (thans) artikel 80 ROW).
4.10.
Gelet op al het voorgaande dient DR c.s. zich met onderhavige vorderingen tot zekerheidsstelling in verband met de handhaving van octrooirechten tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank wenden. Artikel 438 Rv maakt het voorgaande niet anders omdat het artikel de “gewone regels” van toepassing laat althans artikel 80 ROW als een lex specialis derogeert aan artikel 438 Rv. Voor zover het geschil ziet op de zekerheid betreffende het verbod van inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten, is de (voorzieningenrechter uit deze) Gemeenschapsrechtbank relatief bevoegd. Een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep op de relatieve onbevoegdheid niet opgaat.
Zekerheidsstelling (vordering A)
4.11.
DR c.s. vordert dat S-Printing zekerheid stelt voor:
I. de (eigen) proceskosten van DR c.s., in eerste aanleg en in hoger beroep, zowel in de eerste procedure, als in de tweede procedure;
II. de proceskostenveroordeling in het eerste vonnis en de mogelijke proceskostenveroordeling in het tweede vonnis (derhalve de proceskosten van Samsung);
III. de (gestelde) schade die DR c.s. lijdt en heeft geleden als gevolg van de executie van het eerste vonnis en het tweede vonnis.
Ad I.: zekerheid voor de (eigen) proceskosten van DR c.s.
4.12.
DR c.s. stelt dat zij in verband met de eerste procedure, het daartegen ingestelde hoger beroep en de tweede procedure kosten heeft gemaakt en zal maken. Indien S-Printing de (proces)positie van Samsung inneemt in de hoger beroep-procedure(s) en het eerste en het tweede vonnis in hoger beroep worden vernietigd, zal S-Printing worden veroordeeld in deze proceskosten van DR c.s., aldus DR c.s. Gelet op het feit dat S-Printing buiten Nederland is gevestigd en een transportvehikel is, is onzeker of S-Printing verhaal zal bieden. Daarom dient S-Printing volgens DR c.s. zekerheid te stellen voor de proceskosten van DR c.s. op grond van artikel 224 Rv. S-Printing heeft dit weersproken.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 224 Rv ziet op een incidentele vordering in een lopende bodemprocedure. DR c.s. heeft een dergelijk incident in de eerste procedure en in de tweede procedure ingesteld, maar weer ingetrokken, omdat Samsung voldoende verhaalmogelijkheden bood. Daarbij heeft DR c.s. zich wel het recht voorbehouden het incident in een later stadium van de procedure opnieuw op te werpen. Inmiddels is in de eerste procedure echter eindvonnis gewezen en is in de tweede procedure een datum voor vonnis bepaald, zodat vooralsnog in eerste aanleg een dergelijke zekerheidsstelling niet meer kan worden gevorderd.
4.14.
Weliswaar is artikel 224 Rv ook van toepassing in het door DR c.s. tegen het eerste vonnis ingestelde hoger beroep, maar in artikel 353 lid 2 Rv is uitdrukkelijk bepaald dat van gedaagde in hoger beroep (geïntimeerde) geen zekerheidsstelling kan worden gevorderd op grond van artikel 224 Rv. Nu DR c.s. zich op het standpunt stelt dat S-Printing de (proces)positie van Samsung inneemt of zal innemen, gaat ook de voorzieningenrechter daarvan uit. Voor zover S-Printing reeds kan worden aangemerkt als procespartij in het hoger beroep, moet S-Printing daarom worden aangemerkt als (één van de) geïntimeerde(n). Een eventueel door DR c.s. in te stellen incidentele vordering tot zekerheidsstelling in het hoger beroep tegen het eerste vonnis op grond van artikel 224 Rv, zal daarom naar voorlopig oordeel door het hof worden afgewezen. Het zelfde geldt voor de tweede procedure. Indien DR c.s. in het tweede vonnis in het ongelijk wordt gesteld, zal S-Printing immers voorzienbaar wederom moeten worden aangemerkt als (één van de) geïntimeerde(n) in een eventueel hoger beroep, zodat de gevraagde zekerheidsstelling op grond van artikel 224 Rv in hoger beroep niet kan worden toegewezen. Voor zover overigens S-Printing geen partij zou worden in het hoger beroep, kan het incident van artikel 224 Rv niet jegens haar worden gericht. De gevorderde zekerheidsstelling door S-Printing voor de (eigen) proceskosten van DR c.s. van de eerste aanleg en hoger beroep, zowel in de eerste procedure, als in de tweede procedure, zal daarom worden afgewezen.
Ad II.: zekerheid voor de proceskostenveroordeling (de kosten van Samsung)
4.15.
Tevens vordert DR c.s. dat S-Printing zekerheid stelt voor de proceskostenveroordeling die ten gunste van Samsung in het eerste vonnis is uitgesproken, en mogelijk in het tweede vonnis zal worden uitgesproken. DR c.s. stelt dat zij een aanzienlijk (restitutie)risico loopt, omdat S-Printing mogelijk geen verhaal biedt in Nederland. S-Printing heeft weersproken dat zij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskostenveroordeling.
4.16.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat - anders dan DR c.s. kennelijk betoogt - deze vordering niet kan worden gegrond op artikel 224 Rv, gelet op hetgeen in het voorgaande (4.13 en 4.14) is overwogen over artikel 224 Rv. Daarbij komt dat artikel 224 Rv ziet op zekerheidsstelling voor de (eigen) proceskosten van DR c.s., alsmede de schade die het rechtstreekse gevolg is van het in rechte opkomen van Samsung in eerste aanleg. De hier aan de orde zijnde vordering tot zekerheidsstelling voor de ten gunste van Samsung uitgesproken proceskostenveroordeling valt naar voorlopig oordeel buiten de reikwijdte van artikel 224 Rv.
4.17.
De gevorderde zekerheidsstelling is door DR c.s. subsidiair gegrond op artikel 438 lid 2 Rv (en naar analogie op artikelen 233 lid 3 en 235 Rv). Daarin is kort gezegd bepaald dat aan de executie van een vonnis, althans aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een vonnis, de voorwaarde kan worden verbonden dat de executant zekerheid stelt. Bij de beoordeling van deze grondslag voor de gevorderde zekerheidsstelling geldt dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling zonder dat zekerheid behoeft te worden gesteld, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. [13] Gelet op deze maatstaf geldt in dit kader derhalve niet het uitgangspunt dat DR c.s. in beginsel recht heeft op een (met een bankgarantie gelijk te stellen) verhaalsmogelijkheid in Nederland, zoals DR c.s. lijkt te veronderstellen, maar moet de voorzieningenrechter een afweging maken van de betrokken belangen van partijen.
4.18.
Het belang van DR c.s. bij de gevorderde zekerheidsstelling voor de proceskosten van Samsung weegt onvoldoende zwaar. Daartoe wordt overwogen dat DR c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zij de proceskostenveroordeling uit het eerste vonnis reeds heeft voldaan aan Samsung, die voorafgaand aan de overdracht van de octrooirechten aan S-Printing als executant is opgetreden jegens DR c.s. Van S-Printing kan niet worden verlangd dat zij zekerheid stelt voor deze proceskostenveroordeling, die reeds door DR c.s. is betaald aan Samsung. [14]
4.19.
Daarbij komt dat indien het eerste vonnis in hoger beroep wordt vernietigd, de rechtsgrond voor de betaling van de proceskostenveroordeling door DR c.s. aan Samsung komt te vervallen, zodat DR c.s. - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter - een vordering tot terugbetaling geldend kan maken op Samsung. De overdracht van octrooienrechten aan S-Printing doet hier naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af. Dat Samsung onvoldoende verhaalsmogelijkheden biedt is niet gesteld en ook niet aannemelijk. Integendeel, kennelijk was DR c.s. destijds van mening dat Samsung voldoende zekerheid bood, getuige de intrekking in de eerste en tweede procedure van de door haar opgeworpen incidenten tot zekerheidsstelling. Ook in dit kort geding wordt daarom aangenomen dat Samsung voldoende verhaal biedt voor de eventuele terugbetaling van de reeds betaalde proceskostenveroordeling door DR c.s. aan Samsung.
4.20.
De gevorderde zekerheidsstelling voor de eventuele proceskostenveroordeling in het tweede vonnis komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, omdat het tweede vonnis nog niet is gewezen en derhalve nog geen proceskostenveroordeling is uitgesproken (en evenmin is beslist over de uitvoerbaarheid bij voorraad), zodat daarvoor ook nog geen zekerheid kan worden gesteld. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat zelfs indien een beslissing over de zekerheidsstelling voor de proceskostenveroordeling in het tweede vonnis reeds nu mogelijk zou zijn, voorshands onvoldoende is gebleken dat S-Printing (zo nodig via HP) onvoldoende verhaal biedt. Daarbij verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover in het navolgende zal worden overwogen.
4.21.
Gelet op het voorgaande, zal de gevorderde zekerheidsstelling van S-Printing voor de proceskostenveroordeling worden afgewezen.
Ad III.: zekerheid voor de gestelde executieschade van DR c.s.
4.22.
DR c.s. stelt dat zij schade lijdt door de onrechtmatige executie van het eerste vonnis en de (toekomstige) executie van het tweede vonnis, waarvoor S-Printing (mede) aansprakelijk is en S-Printing zekerheid dient te stellen. DR c.s. heeft deze schade in verband met de executie van het eerste vonnis begroot op € 144.433,-- en van het tweede vonnis eveneens op € 144.433,. S-Printing heeft dit betwist.
4.23.
DR c.s. heeft deze vordering primair gebaseerd op artikel 224 lid 1 Rv, maar gelet op hetgeen reeds is overwogen over de toepasselijkheid van artikel 224 Rv wordt dit betoog niet gevolgd. Bovendien heeft DR c.s. onvoldoende concreet gesteld dat de executieschade het rechtstreekse gevolg is van het in rechte opkomen van Samsung in eerste aanleg, zodat ook om die reden de zekerheidsstelling voor de executieschade niet gebaseerd kan worden op artikel 224 Rv. De vordering dient dan ook te worden beoordeeld aan de hand van artikel 438 lid 2 Rv (en naar analogie van artikelen 233 lid 3 en 235 Rv) en de maatstaf zoals omschreven in r.o. 4.17.
4.24.
Gelet op deze toepasselijke maatstaf, weegt het gestelde belang van DR c.s. bij zekerheid voor de executieschade onvoldoende zwaar. Dat S-Printing geen verhaal biedt is onvoldoende aannemelijk geworden. S-Printing heeft betoogd dat zij eigenaar is van ruim 170 octrooirechten en modelrechten, die zijn gevalideerd voor Nederland en een significante waarde vertegenwoordigen. Weliswaar heeft DR c.s. betwist dat de (in totaal) zeven octrooirechten en Gemeenschapsmodellen die in de eerste en tweede procedure ter discussie staan geldig zijn, maar die omstandigheid is onvoldoende om aan te nemen dat de gehele (veel grotere) octrooiportefeuille van S-Printing nietig of anderszins waardeloos is. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat de waarde van de octrooiportefeuille voldoende is om de gestelde executieschade voor het eerste vonnis ter hoogte van € 144.433, (of in totaal € 288.866,--, indien wordt vooruitgelopen op de door DR c.s. veronderstelde uitkomst in het tweede vonnis) te dekken.
4.25.
DR c.s. heeft in dit kader voorts benadrukt dat S-Printing slechts wordt gebruikt als transportvehikel en dat de octrooiportefeuille van S-Printing daarom waarschijnlijk op korte termijn zal worden overgedragen aan HP, de koper van de printerdivisie van Samsung. Ook hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om S-Printing te verplichten zekerheid te stellen voor de executieschade. Dit risico is voldoende ondervangen door de verklaring van 13 februari 2018, waarin HP aansprakelijkheid heeft aanvaard voor de (eventuele) schade die het gevolg is van de executie van het eerste vonnis en het tweede vonnis. Dat deze verklaring zou zijn ondertekend door een onbevoegd persoon of dat HP om andere redenen niet aan de door haar ondertekende verklaring is gebonden, is onvoldoende concreet door DR c.s. gesteld, zodat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit gaat dat HP aan deze verklaring is gebonden. [15] De verklaring is overigens tevens ondertekend door Samsung en S-Printing, en in deze procedure bevestigd door de advocaten van Samsung en S-Printing, mrs. Berghuis van Woortman en Brommersma.
4.26.
Dat HP een voldoende kapitaalkrachtige partij is, staat tussen partijen niet ter discussie. S-Printing heeft bovendien voldoende toegelicht dat HP tevens verhaal biedt in Nederland, aangezien HP verschillende Nederlandse dochtervennootschappen heeft, waarvan HP de aandelen houdt. Het enkele feit dat het vermogen van S-Printing en/of HP zich voor een gedeelte tevens buiten Nederland bevindt brengt niet mee dat het belang van DR c.s. bij zekerheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van S-Printing bij onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van het eerste vonnis. Dit gold immers tevens onder de ‘oude’ situatie, voorafgaand aan de overdracht van de Octrooirechten door Samsung aan S-Printing. Ook toen bevond het vermogen van de procespartij (Samsung) zich (groten)deels buiten Nederland. Desondanks heeft DR c.s. haar incidentele vordering tot zekerheidsstelling in de eerste procedure en de tweede procedure ingetrokken, omdat Samsung verhaal bood door middel van de octrooiportefeuille en aandelen in Nederlandse vennootschappen. Eenzelfde situatie doet zich thans voor via S-Printing en HP. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat DR c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een onaanvaardbaar restitutierisico loopt, zodat het gestelde belang van DR c.s. bij zekerheidsstelling onvoldoende zwaar weegt om S-Printing tot het verstrekken van een bankgarantie te verplichten.
4.27.
De gevorderde zekerheidstelling voor de executieschade zal gezien het voorgaande eveneens worden afgewezen.
Schorsing van de executie (vordering B)
4.28.
Nu uit het voorgaande volgt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat S-Printing verplicht is zekerheid te stellen, zal de vordering onder B in conventie eveneens worden afgewezen.
Proceskosten in conventie
4.29.
DR c.s. zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. S-Printing heeft gevorderd dat DR c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv en zij heeft haar kosten in conventie begroot op 90% van € 40.157,-- (derhalve € 36.141,30), exclusief BTW.
4.30.
De voorzieningenrechter heeft tot taak om ambtshalve te beslissen over de toewijsbaarheid van de proceskosten en de hoogte daarvan. [16] Hoewel in deze zaak octrooirechten aan de orde zijn gesteld, is van een (technische) discussie over geldigheid en/of inbreuk geen sprake. De voorzieningenrechter zoekt daarom aansluiting bij de indicatietarieven die voor andere intellectuele eigendomsrechten zijn vastgesteld. Gelet op alle omstandigheden is deze zaak als een normaal kort geding te beschouwen in de zin van die regeling. De voorzieningenrechter acht de door S-Printing opgegeven kosten daarom niet redelijk en evenredig voor zover deze een bedrag van € 15.000,- (inclusief kantoorkosten en exclusief BTW) te boven gaan. De voorzieningenrechter zal de kosten aan de zijde van S-Printing in conventie daarom begroten op € 15.000,--, te vermeerderen met € 626,-- aan griffierecht en daarmee op € 15.626,-- in totaal.
in voorwaardelijke reconventie
4.31.
Het voorgaande brengt mee dat de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, niet is vervuld. Aan de verdere beoordeling wordt daarom niet toegekomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt DR c.s. in de proceskosten, aan de zijde van S-Printing tot op heden begroot op € 15.626,--;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
verstaat dat de voorwaarde, waaronder de eis in reconventie is ingesteld, niet is vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.
hb

Voetnoten

1.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2.vgl. HvJ EG 4 juli 1985, ECLI:EU:C:1985:302 (
3.Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (Gemeenschapsmodellenver­ordening), inwerkingtreding: 6-3-2002, PB EU 2006 L 386
4.nr. 2.3 van de pleitaantekeningen van DR c.s.
5.De voorzieningenrechter begrijpt de Haagse bodemrechter.
6.Volgens S-Printing is dat de plaats van vestiging van DR c.s. (niet in het Haagse arrondissement).
7.Hof Den Haag 19 mei 2009,
8.Hof Den Bosch 23 oktober 2012,
9.HR 13 april 2012,
10.HR 18 mei 2018,
11.Dit geldt temeer in het geregeld voorkomende geval dat de octrooihouder een voorwaardelijke eis (in reconventie) instelt dat als het aangepaste product al niet onder het reeds gegeven verbod valt, het wegens octrooi-inbreuk alsnog verboden moet worden.
12.Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19 131, nr. 3, p. 42-43.
13.vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, NJ 2008, 311 (
14.vgl. Hof Amsterdam 16 oktober 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BC5133.
15.De voorzieningenrechter laat de bij onbevoegde ondertekening eventueel nog door DR c.s. in te zetten leerstukken van opgewekte schijn van bevoegdheid respectievelijk aansprakelijkheid voor ondergeschikten rusten.
16.vgl. Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3477 (