ECLI:NL:RBDHA:2018:7907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/09/553409 / FA RK 18-3621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving minderjarige op middelbare school

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2018 een beschikking gegeven inzake de schoolkeuze van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op de middelbare school [schoolkeuze moeder] in [woonplaats], zonder de toestemming van de vader. De vader heeft verweer gevoerd en zelf ook vervangende toestemming gevraagd voor inschrijving op de GSR in [stad schoolkeuze vader]. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft de voorkeuren van beide ouders en de mening van [minderjarige 1] in overweging genomen. De moeder heeft betoogd dat de WZ beter aansluit bij de behoeften van [minderjarige 1], terwijl de vader de GSR prefereert vanwege de expliciete christelijke identiteit en de kwaliteit van het onderwijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] een duidelijke voorkeur heeft voor de WZ, die hij als een moderne school beschouwt waar hij zich thuis voelt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mening van [minderjarige 1] zwaarwegend is, gezien zijn leeftijd en de argumenten die hij heeft aangedragen. De rechtbank heeft de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op de WZ en het verzoek van de vader afgewezen. Tevens heeft de rechtbank de wens uitgesproken dat de ouders gezamenlijk achter de keuze van [minderjarige 1] staan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-3621
Zaaknummer: C/09/553409
Datum beschikking: 4 juli 2018

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 18 mei 2018 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Tuls te [woonplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te [stad schoolkeuze vader] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 20 juni 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de vader met zijn advocaat.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht om vervangende toestemming, in plaats van de vereiste toestemming van de vader, om de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in te schrijven op de middelbare school [schoolkeuze moeder] in [woonplaats] , gevestigd aan de [adres schoolkeuze moeder] ,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vader zelfstandig verzocht om vervangende toestemming, in plaats van de vereiste toestemming van de moeder, om de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] op de middelbare school [schoolkeuze vader] te [stad schoolkeuze vader] in te schrijven,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot [echtscheidingsdatum] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
  • De minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.

Beoordeling

De ouders zijn het niet eens op welke middelbare school [minderjarige 1] na de zomervakantie het HAVO/VWO zal gaan volgen. De moeder wil [minderjarige 1] inschrijven op de middelbare school [schoolkeuze moeder] in [woonplaats] (hierna: de WZ). De vader wil [minderjarige 1] inschrijven op de [schoolkeuze vader] in [stad schoolkeuze vader] (hierna: de GSR).
De moeder acht de WZ het meest in het belang van [minderjarige 1] . Allereerst omdat [minderjarige 1] dan in zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] blijft. De WZ kent een meer dorpse en veiligere sfeer. De moeder acht de kleinschaligere omgeving in [woonplaats] voor [minderjarige 1] beter geschikt. Veel bekenden van [minderjarige 1] gaan naar de WZ. Daarnaast kan [minderjarige 1] als hij naar de WZ gaat, na school makkelijker met klasgenoten afspreken.
De moeder vindt het voorts belangrijk dat [minderjarige 1] zelf meerdere keren heeft aangegeven dat hij naar de WZ wil gaan.
Volgens de moeder hebben zowel de GSR als de WZ een christelijke opvatting, een opvatting waar beide ouders aan hechten. De WZ is een protestant-christelijke school en geeft op een meer eigentijdse manier vorm aan het christelijke geloof en de gereformeerde GSR op een meer traditionele manier. Daarnaast is de kwaliteit van beide scholen hetzelfde, aldus de moeder. De WZ is een kansenschool met veel zorgleerlingen, en om die reden is er meer inspectie. De WZ kent een goed en sterk mentoraat, zo stelt de moeder te hebben begrepen van leerkrachten van de WZ.
Tot slot is de moeder van mening dat het praktisch gezien een logische keuze is als [minderjarige 1] in [woonplaats] naar school zal gaan, in plaats van in [stad schoolkeuze vader] . [minderjarige 1] zal lopend of fietsend binnen vijf minuten op de WZ zijn. De reis naar de GSR zal per dag ongeveer twee uur tot tweeënhalf uur duren. Deze reis zal een negatieve invloed op het sociale leven van [minderjarige 1] hebben. [minderjarige 1] voetbalt twee keer per week, heeft een krantenwijk en zal vanaf volgend schooljaar naar catechisatie gaan. Gelet op de reistijd is het de vraag of [minderjarige 1] deze activiteiten dan kan blijven uitoefenen. De moeder is van mening dat niet van [minderjarige 1] kan worden verwacht dat hij elke dag op en neer moet reizen, terwijl er een goede school dicht in de buurt is. Tot slot zorgt de reisafstand naar GSR voor onnodige reiskosten voor de ouders.
De vader heeft een voorkeur voor de GSR, zulks vooral vanwege de explicietere rol die de christelijke –gereformeerde- identiteit van de school heeft. De GSR biedt meer bijbelgerichte godsdienstmethodes. De christelijke identiteit op de GSR is geen must maar een vanzelfsprekendheid. Op de WZ wordt de uniciteit van het christendom niet expliciet voorgeleefd en is het christelijke geloof één van de opties. Omdat de leerlingen daar meer ruimte krijgen bij de uitoefening van het geloof terwijl die geloofsuitoefening op de GSR meer vanzelfsprekend is vreest de vader vreest dat [minderjarige 1] zich op de WZ meer alleen zal voelen in de uitoefening van zijn geloof.
Voorts acht de vader de kwaliteit van het onderwijs van belang bij de schoolkeuze. De onderwijsinspectie vindt dat op de WZ verbetering is vereist. De kwaliteit is wisselend en didactische verbeteringen zijn noodzakelijk. De laatste jaren komt de WZ deels uit onder de norm die de inspectie stelt, aldus de vader. Verder maakt de vader zich zorgen over het mentoraat op de WZ en de afstroom van leerlingen. Er is geen mogelijkheid tot doubleren maar wel tot afstroom. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over het rookbeleid op de WZ. Op de WZ zijn rookplekken aanwezig, terwijl de GSR een anti-rookbeleid heeft.
Volgens de vader is de GSR onderwijskundig een vernieuwende school. De GSR biedt de leerlingen maandelijks een mentorgesprek.
Ten aanzien van de reisafstand naar de GSR heeft de vader verklaard dat dit voor [minderjarige 1] geen probleem moet zijn. [minderjarige 1] heeft een voldoende mate van intelligentie om het reizen aan te kunnen en er zijn veel andere kinderen die ook zo ver moeten reizen. De reistijd van een enkele reis naar de GSR bedraagt vijftig minuten. Tijdens deze reis kan [minderjarige 1] tot rust komen. In de eerste klas wordt tijdens de lesuren tijd geboden voor het maken van huiswerk. Verder zal op de GSR binnen afzienbare tijd met een flexrooster worden gewerkt waardoor er geen onbedoelde tussenuren zijn en hij school en huiswerk goed zal kunnen combineren met voetbal, zijn krantenwijk en catechisatie.
Verder heeft de vader verklaard dat [minderjarige 1] zowel op de WZ als op de GSR niet bij zijn huidige klasgenoten in de klas zal komen. Voor de reiskosten naar de GSR is de vader bereid een voorziening te treffen.
Tot slot heeft de vader verklaard dat de mening van [minderjarige 1] belangrijk is, maar
an sichniet doorslaggevend is. Het is juist aan de ouders om over de identitaire, pedagogische en didactische aspecten een verantwoorde afweging te maken.
In artikel 1:253a BW is bepaald dat in geval van gezamenlijk gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
In het ouderschapsplan hebben de ouders met betrekking tot –voor zover hier van belang- middelbare schoolkeuze afgesproken: “gezamenlijk/overleg” “(in overleg met betreffende kind)”.
Het is de rechtbank gebleken dat beide ouders erg bij [minderjarige 1] zijn betrokken en dat zij het beste met hem voor hebben. Samen met [minderjarige 1] hebben zij de open dagen van beide scholen bezocht.
[minderjarige 1] zit nu in groep 8 van de [bassischool] in [woonplaats] . Beide ouders hechten er aan dat [minderjarige 1] naar een christelijke middelbare school zal gaan. Zowel de WZ als de GSR heeft een christelijke identiteit.
Onweersproken is dat de WZ een kansen-school is, waar kinderen de kans krijgen een hoger niveau te proberen. Dit zou volgens moeder de gestelde “afstroom” van leerlingen tijdens de schooltijd kunnen verklaren.
De inspectie heeft in 2018 aandacht gevraagd om meer te sturen op een gezamenlijk referentiekader binnen het team voor ‘maatwerk en flexibiliteit’. In het inspectierapport staat onder meer met betrekking tot de didactiek dat in de lessen te weinig aandacht is voor verschillen tussen leerlingen. Voorts dat de kwaliteit van de lessen kan worden verbeterd door het begin en het einde van de lessen meer aandacht te geven. Verder leest de rechtbank in het door de vader overgelegde inspectierapport 2018 onder meer dat de lessen van voldoende kwaliteit zijn en dat er voldoende zicht op ontwikkeling en begeleiding is. De kwaliteitszorg en ambitie is voldoende. Er is sprake van een prettig ondersteunend schoolklimaat.
Onweersproken is dat de GSR onderwijskundig een vernieuwende school is, het predicaat “veilige school” heeft en dat een brugklasleerling elke maand een gesprek heeft met zijn/haar mentor van circa 15 minuten. De kwaliteit van de GSR staat bij de ouders niet ter discussie.
Beide scholen hebben ongeveer evenveel leerlingen. Onweersproken is dat het slagingspercentage van de scholen vergelijkbaar is.
Vaststaat dat de WZ is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de woningen van beide ouders. [minderjarige 1] is –samengevat- wekelijks van woensdagavond tot vrijdagavond en om het weekend bij vader.
Onbetwist is dat [minderjarige 1] op de WZ bekende gezichten uit [woonplaats] zal tegenkomen, hetgeen niet betekent dat deze bij hem in de eerste klas zullen zitten.
Op de GSR zitten geen kinderen die [minderjarige 1] vanuit de Schoonhovense (school/sport/kerk-) gemeenschap kent.
De tijd van een enkele reis van huis naar de SGR (achtereenvolgens: lopen/fietsen naar de bushalte - bus - metro- lopen naar school) bedraagt ruim 50 minuten, althans indien het openbaar vervoer goed op elkaar aansluit. Evenzo de terugweg.
Beide ouders en ook [minderjarige 1] gaan er van uit dat als [minderjarige 1] op de middelbare school zit hij de huidige zorgregeling zal voortzetten, dat hij blijft voetballen en dus ook twee keer per blijft trainen (thans op maandag en donderdag), zijn krantenwijk (op dinsdag) voortzet en naar catechisatie (op maandag of dinsdag) zal gaan.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek dat de kinderrechter met hem heeft gevoerd aangegeven het te betreuren dat zijn ouders niet op één lijn zitten. Hij wil het liefst naar de WZ omdat dit een moderne school is, waar onder andere een Chromebook wordt gebruikt, in de buurt is gelegen en een school is waar hij leerlingen en docenten kent. Hij omschrijft de school als een leuke school waar hij zich thuis voelt zoals hij zich nu op de basisschool thuis voelt. Wat het geloof betreft is de WZ naar zijn mening een school zoals zijn huidige basisschool. Hij vindt het jammer dat je (hoewel slechts op een aangewezen plek) mag roken. Op de GSR vond hij sommige lessen leuk, andere saai. De lange(ere) reistijd en het feit dat hij daar niemand kent, vindt hij bezwaarlijk.
Op 21 februari 2018 heeft de huidige leerkracht van [minderjarige 1] aan de ouders verslag gedaan van haar gesprek met [minderjarige 1] over de middelbare schoolkeuze. In dat gesprek heeft [minderjarige 1] het onbekende en de reis de doorslag gegeven voor zijn keuze voor de WZ.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vraag welke school de christelijke grondslag het meest in het belang van [minderjarige 1] uitdraagt, ziet op een identiteits/geloofskwestie waarover de rechtbank niet kan oordelen.
Wat betreft kwaliteit van onderwijs en veiligheid is het de rechtbank niet gebleken dat de WZ onvoldoende zou kunnen bieden aan [minderjarige 1] . Niet is gebleken dat een keuze voor WZ niet in het belang van [minderjarige 1] zou zijn.
[minderjarige 1] is 12,5 jaar oud. Een leeftijd die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 1] op consistente wijze en beargumenteerd zijn voorkeur uitdrukkelijk heeft kenbaar gemaakt.
Gelet hierop, gezien de afspraak in het ouderschapsplan en rekening houdend met het
evenoverwogene omtrent de identiteit en de kwaliteit zal de rechtbank doorslaggevende
betekenis toekennen aan de visie van [minderjarige 1] . Zulks temeer daar schoolgang in [stad schoolkeuze vader]
van hem een extra (reistijd)inspanning zou vergen terwijl hij de reistijd juist bezwaarlijk
noemt.
Voor zover de vader heeft betoogd dat de mening van [minderjarige 1] is beïnvloed door de moeder omdat zij vanaf het begin van dit schooljaar haar voorkeur voor de WZ zou hebben aangegeven, overweegt de rechtbank dat het vanzelfsprekend is dat ouders in groep 8 met hun kind spreken over de middelbare schoolkeuze. [minderjarige 1] is tijdens dit schooljaar geconfronteerd met hun beider visie en ook met keuzes van zijn klasgenoten. De rechtbank heeft gelet op de uitdrukkelijk aangegeven mening, de gehanteerde argumenten en de getoonde vasthoudendheid, geen grond om te twijfelen aan de authenticiteit van de verklaringen van [minderjarige 1] .
De rechtbank verleent dus aan de moeder vervangende toestemming, welke de toestemming van de vader vervangt, om [minderjarige 1] in te schrijven op de WZ in [woonplaats] . De rechtbank wijst het verzoek van de vader om [minderjarige 1] op de GSR in [stad schoolkeuze vader] in te schrijven af.
Ten overvloede spreekt de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] de wens uit dat de ouders in zijn richting gezamenlijk blijk geven achter zijn keuze te staan.

Beslissing

De rechtbank:
verleent toestemming aan de moeder – welke toestemming die van de vader vervangt – om de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] , in te schrijven op de middelbare school [schoolkeuze moeder] in [woonplaats] , gevestigd aan de [adres schoolkeuze moeder] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Paridon, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Lagerwerf als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2018.