Op 6 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en betrokkenheid bij een woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 66,85 dat zij uit hoofde van haar functie als verkoopmedewerkster bij Zeeman Textielsupers B.V. onder zich had. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgesomd, zoals vereist door de wet. De rechtbank heeft echter onvoldoende bewijs gevonden voor de beschuldigingen van woninginbraak en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, waarbij het jeugdstrafrecht van toepassing is, gezien de leeftijd van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft werd vrijgesproken.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld in tegenspraak. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezenverklaarde.