2.2Op 11 juli 2017 heeft de NVWA wederom geconstateerd dat verzoekster bij het op de Europese markt brengen van een zending teakhout op 7 juni 2017 onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De bevindingen van de NVWA-inspecteurs zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 14 december 2017. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder besloten handhavend op te treden.
3. Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd op de grond dat verzoekster bij het op de Europese markt brengen van de zending van 7 juni 2017 in strijd heeft gehandeld met (het per 1 januari 2017 geldende) artikel 4.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), in samenhang gelezen met artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling natuurbescherming (Rnb). De last heeft tot doel ervoor te zorgen dat verzoekster bij het op de Europese markt brengen van hout de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6 van de Houtverordening volledig doorloopt en/of toepast en daarmee verdere overtreding van artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb voorkomt. Wanneer verzoekster hieraan binnen twee maanden na dagtekening van het bestreden besluit geen gevolg geeft, verbeurt zij een dwangsom van € 20.000,- voor elke kubieke meter teakhout en/of teakhoutproducten die zij op de Europese markt brengt, tot een maximum van € 800.000,-.
4. In artikel 4.7, aanhef en onder b, van de Wnb, is de Houtverordening aangewezen als EU-verordening als bedoeld in artikel 4.8.
Ingevolge artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb, is het verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rnb worden als voorschriften als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van de wet aangewezen: de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening, betrachten de marktdeelnemers zorgvuldigheid wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, hierna „stelsel van zorgvuldigheidseisen” genoemd, dat in artikel 6 wordt omschreven.
Artikel 6, eerste lid, van de Houtverordening, luidt als volgt:
Het in artikel 4, lid 2, bedoelde stelsel van zorgvuldigheidseisen behelst de volgende elementen:
a. a) maatregelen en procedures om toegang te bieden tot de volgende informatie over de partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht:
— beschrijving, met inbegrip van de handelsnaam en het type product alsmede de gebruikelijke benaming van de boomsoort en, indien van toepassing, de volledige wetenschappelijke benaming daarvan,
— land waar het hout is gekapt en, indien van toepassing:
i) het subnationale gebied waar het hout is gekapt; alsmede
ii) de kapconcessie,
— hoeveelheid (uitgedrukt in omvang, gewicht of aantal eenheden),
— naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd,
— naam en adres van de handelaar aan wie het hout of de producten daarvan zijn geleverd,
— documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn;
b) risicobeoordelingsprocedures die de marktdeelnemer in staat stellen om het risico dat illegaal gekapt hout of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht, te analyseren en in te schatten.
In dergelijke procedures wordt rekening gehouden met de informatie onder a), alsook de relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:
— verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, die certificering kan omvatten of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen die de naleving van geldende wetgeving betreffen,
— prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten,
— prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is, inclusief de inachtneming van de prevalentie van gewapende conflicten,
— sancties op de in- of uitvoer van hout, opgelegd door de Veiligheidsraad van de VN of de Raad van Europa,
— de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en houtproducten;
c) behalve wanneer het bij onder b) bedoelde risicobeoordelingsprocedures onderkende risico verwaarloosbaar is, risicobeperkingsprocedures welke bestaan in een geheel van maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren, in voorkomend geval door het verlangen van bijkomende informatie of bescheiden en/of door het verlangen van controles door derden. Dergelijke risicobeperkingsprocedures zijn niet van toepassing indien het onderkende risico verwaarloosbaar is.
5. Verzoekster betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met de Houtverordening. Uit de door haar overgelegde documenten blijkt dat zij het stelsel van zorgvuldigheidseisen heeft toegepast en dat het hout niet illegaal is gekapt. Bij haar zienswijze op de voorgenomen last onder dwangsom heeft zij reeds nagenoeg alle door verweerder gevraagde documenten overgelegd. Het is haar niet duidelijk welke informatie nog ontbreekt. Weliswaar beschikt zij nog niet over het zogenoemde Form B en C, maar de Houtverordening verplicht daar ook niet toe. Van een overtreding is dus geen sprake. Het overleggen van Form B en C is bovendien onmogelijk, omdat de overheid van Myanmar deze documenten niet ter beschikking stelt. De last is dan ook onevenredig zwaar. Feitelijk kan daaraan alleen worden voldaan door de import van teakhout uit Myanmar te beëindigen. Volgens verzoekster komt dat neer op een boycot op dat hout en op machtsmisbruik. Handhavend optreden is bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere EU-lidstaten niet of minder streng optreden tegen overtredingen van de Houtverordening. Tot slot acht verzoekster de begunstigingstermijn van twee maanden te kort om alle door verweerder gevraagde documenten over de zending van 7 juni 2017 over te leggen.