ECLI:NL:RBDHA:2018:8213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18.10777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van niet aannemelijk gemaakte identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser heeft gesteld dat hij in Algerije is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens bezit en handel in cannabis. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft verklaard zijn identiteitsdocumenten in Algerije en Turkije te hebben achtergelaten, maar de rechtbank oordeelt dat er geen verschoonbare omstandigheden zijn voor het niet overleggen van deze documenten. Bovendien heeft eiser niet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk is veroordeeld in Algerije, waardoor zijn asielrelaas niet geloofwaardig wordt geacht.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser voldoende tijd had om zijn identificerende documenten te verkrijgen en dat hij al sinds februari 2016 in Europa verblijft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het vonnis dat eiser heeft ingebracht tegenstrijdige informatie bevat en niet kan worden vastgesteld dat dit vonnis daadwerkelijk op eiser betrekking heeft. Daarnaast heeft eiser geen documenten overgelegd die zijn gezondheidssituatie onderbouwen, waardoor verweerder geen aanleiding had om het Bureau Medische Advisering om advies te vragen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juni 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10778, plaatsgevonden op 28 juni 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Op 14 mei 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije door een rechtbank bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens bezit van en handel in cannabis. In hoger beroep is hij vervolgens veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Het terugsturen van eiser zou daarom strijdig zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft verklaard dat hij zijn identiteitskaart in Algerije heeft achtergelaten, en zijn paspoort in Turkije bij een smokkelaar. Er is daarom geen sprake van omstandigheden die het niet overleggen van deze documenten verschoonbaar maken. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij is veroordeeld in Algerije. Verweerder acht daarom het relaas niet geloofwaardig. Omdat het relaas niet geloofwaardig is geacht, kan Algerije worden aangemerkt als een veilig land van herkomst voor eiser. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn medische klachten op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, zodat er geen aanleiding bestaat om het Bureau Medische Advisering (BMA) in te schakelen.
3. In beroep stelt eiser dat verweerder meer tijd had moeten gunnen aan eiser voor het verkrijgen van zijn identificerende documenten. Ter onderbouwing van de geloofwaardigheid van zijn veroordeling in Algerije heeft eiser een kopie van het vonnis van de rechtbank ingebracht. Verder persisteert eiser bij zijn stelling dat verweerder het BMA om advies had moeten vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet verschoonbaar zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser is nalatig geweest door zijn identificerende documenten achter te laten. Daarnaast heeft eiser voldoende tijd gehad om zijn identiteitskaart uit Algerije te laten overkomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser het vonnis ook heeft kunnen laten overkomen uit Algerije. Bovendien is eiser al sinds februari 2016 in Europa, zodat hij op de hoogte had kunnen zijn van het belang van identificerende documenten.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas niet geloofwaardig is. Omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, kan niet worden vastgesteld dat het in beroep overgelegde vonnis daadwerkelijk betrekking heeft op eiser. Aanvullend bevat het vonnis data en informatie die tegenstrijdig zijn met elkaar en met de verklaringen van eiser. Zo zou het vonnis uitgesproken zijn op 28 februari 2016, maar zou eiser al vervolgd zijn op 12 oktober 2015. Dit terwijl de arrestatie op heterdaad zou hebben plaatsgevonden op 16 februari 2016.
6. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser geen documenten heeft ingebracht die zijn gezondheidssituatie beschrijven, of waaruit blijkt dat eiser momenteel onder medische behandeling staat. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om het BMA om advies te vragen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.