ECLI:NL:RBDHA:2018:8250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Algerijnse eiser. De eiser had op 13 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Griekenland, Slovenië en Zwitserland, maar had geen beslissing afgewacht in Slovenië en was door de Zwitserse autoriteiten verzocht om terug te keren naar Slovenië.

Tijdens de zitting op 5 juli 2018, waar zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelde dat de Sloveense autoriteiten, op basis van het claimakkoord van 18 mei 2018, hadden ingestemd met de terugname van de eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, ondanks de stellingen van de eiser over systeem gerelateerde tekortkomingen in Slovenië.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11239

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.11240, plaatsgevonden op 5 juli 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op [datum] 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 3 januari 2017 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten via Griekenland heeft overschreden. Daarbij is gebleken dat eiser op 17 april 2017 in Griekenland, op 29 december 2017 in Slovenië en op 5 februari 2018 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij een beslissing op zijn verzoek in Slovenië niet heeft afgewacht en dat hij door de Zwitserse autoriteiten is aangezegd om naar Slovenië terug te keren.
Verweerder heeft de Sloveense autoriteiten verzocht op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) om eiser terug te nemen. De Sloveense autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 18 mei 2018 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. Onder de werking van de Dublinverordening mag verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Slovenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser heeft in het door hem in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen.
Eisers stelling dat sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen omdat Slovenië aan zijn landgrenzen geen asielzoekers meer toelaat en omdat Slovenië niet voldoet aan het EU emergency relocation scheme, kan niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser niet valt onder het EU emergency relocation scheme. Voorts hebben de Sloveense autoriteiten met het claimakkoord van 18 mei 2018 gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen. Van een toegangsweigering aan de grens is dan ook geen sprake. Ook overigens heeft eiser met de hem overgelegde artikelen niet aannemelijk gemaakt dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet zal nakomen.
3. Voor zover eiser heeft gesteld dat Slovenië handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn, heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser daarover bij de Sloveense autoriteiten dient te klagen en dat niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. In de door eiser naar voren gebrachte gronden ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de Sloveense autoriteiten eisers verzoek om internationale bescherming niet zorgvuldig zullen behandelen en/of dat eiser niet vanuit Slovenië zelf tegen eventuele schendingen zou kunnen opkomen.
Verweerder heeft zich – met de in het besluit gegeven motivering – dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Slovenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Slovenië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Slovenië van onevenredige hardheid getuigt.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.