ECLI:NL:RBDHA:2018:8250
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Algerijnse eiser. De eiser had op 13 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Griekenland, Slovenië en Zwitserland, maar had geen beslissing afgewacht in Slovenië en was door de Zwitserse autoriteiten verzocht om terug te keren naar Slovenië.
Tijdens de zitting op 5 juli 2018, waar zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelde dat de Sloveense autoriteiten, op basis van het claimakkoord van 18 mei 2018, hadden ingestemd met de terugname van de eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, ondanks de stellingen van de eiser over systeem gerelateerde tekortkomingen in Slovenië.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.