ECLI:NL:RBDHA:2018:8258
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Noorwegen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Eritrese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 5 juli 2018, waar de zaak tezamen met een andere zaak werd behandeld, hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat eiser in Noorwegen een verblijfsvergunning heeft gekregen, geldig tot 24 augustus 2018, en dat de Noorse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser. Eiser stelde dat de Staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk, maar de rechtbank oordeelt dat de redenen die de Staatssecretaris heeft gegeven voor het niet inschakelen van een registertolk voldoende zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door het niet gebruiken van een registertolk is benadeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Noorwegen zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De enkele stelling dat hij in Noorwegen niet in aanmerking komt voor gezinshereniging met zijn echtgenote is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen grond is om aan te nemen dat de overdracht van eiser aan Noorwegen in strijd zou zijn met de Europese regelgeving. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.