ECLI:NL:RBDHA:2018:8262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11733 en NL18.11734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in verband met verantwoordelijkheidskwestie Duitsland

Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL18.11733 en NL18.11734, waarbij eiser, een Jamaicaanse man, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 15 juni 2018, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder op 1 februari 2018 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland, dat door de Duitse autoriteiten was afgewezen. Na zijn aanhouding in Nederland op 13 mei 2018, diende eiser een nieuwe asielaanvraag in Nederland in.

Tijdens de zitting werd door eiser aangevoerd dat Duitsland hem zou uitzetten naar Jamaica en dat hij in Nederland een vriendin had die zwanger van hem was. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de behandeling van de asielaanvraag in Nederland te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat moest worden beschouwd en dat de asielprocedure daar van een gelijkwaardig niveau en kwaliteit was als in Nederland. Eiser had zijn claims over zijn vriendin en de zwangerschap niet onderbouwd met bewijs, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om af te wijken van de standaardprocedure.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd medegedeeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking. Voor een proceskostenveroordeling bestond geen aanleiding, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11733 (beroep) en NL18.11734 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Zitting

Datum: 5 juli 2018
Zitting hebben:
mr. J.M. Ghrib, rechter,
mr. A. Nobel, griffier.
Ter zitting zijn verschenen:
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Motivering
Eiser, van Jamaicaanse nationaliteit, heeft op 1 februari een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland. Eiser heeft zelf verklaard dat dit verzoek door de Duitse autoriteiten is afgewezen. Eiser is op 13 mei 2018 in Nederland staande en aangehouden, waarna eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Duitsland blijft echter verantwoordelijk voor de asielaanvraag, ook na de eerdere afwijzing. Dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is, is ook niet in geschil. Onder bijzondere omstandigheden kan Nederland de behandeling van de asielaanvraag aan zich trekken. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat Duitsland zijn verzoek eerder heeft afgewezen en dat Duitsland hem zal uitzetten naar Jamaica. De rechtbank is van oordeel dat dit geen reden is om het asielverzoek in Nederland te behandelen, omdat ten aanzien van Duitsland ervan kan worden uitgegaan dat de asielprocedure van hetzelfde niveau en kwaliteit is als in Nederland. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in Nederland een vriendin heeft die zwanger van hem is. Over de vriendin van eiser is echter niets bekend. Eiser heeft de gestelde relatie en zwangerschap niet onderbouwd met gegevens van de vriendin of met stukken. Verweerder heeft in de gestelde relatie daarom ook geen reden hoeven te zien de behandeling van de asielaanvraag in Nederland te behandelen.
Het beroep in zaaknummer NL18.11733 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank heeft aan partijen medegedeeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Nu het beroep ongegrond is verklaard, wordt ten aanzien van de verzochte voorlopige voorziening in zaaknummer NL18.11734 niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde connexiteitsvereiste. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank heeft aan partijen medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: