ECLI:NL:RBDHA:2018:8267
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 8 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten op 10 april 2018 hebben ingestemd met de terugname van de eiser op basis van een claimakkoord.
Tijdens de zitting op 5 juli 2018 is de eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systematische tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem die zouden leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen reden is om af te wijken van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.