ECLI:NL:RBDHA:2018:8356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar partner, referent, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet was aangetoond. Eiseres en referent hadden elkaar sinds 2010 gekend, maar verweerder stelde dat er geen duurzame en exclusieve partnerrelatie was die gelijk te stellen was met een huwelijk. Eiseres had niet onderbouwd dat zij en referent samenwoonden of financieel afhankelijk van elkaar waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, omdat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres had ook aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat er geen hoorplicht bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn referent en L. Makaddam, als tolk, ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Syrische nationaliteit. Referent is op 5 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 24 december 2015 namens eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Zo heeft eiseres niet onderbouwd noch aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame en exclusieve partnerrelatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. Eiseres en referent hebben niet met elkaar samengewoond en hebben elkaar ook niet financieel onderhouden. Volgens eiseres hebben zij en referent sinds 2010 een relatie, zijn zij in 2011 verloofd en zagen zij elkaar tot 2012 dagelijks op de universiteit. Dit is echter onvoldoende om te spreken van een duurzame en exclusieve partnerrelatie. Bovendien wordt aan eiseres tegengeworpen dat zij en referent bevreemdende verklaringen hebben afgelegd. Voorts overweegt verweerder dat ook al zou sprake zijn geweest van een relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk, de feitelijke gezinsband verbroken is op het moment dat eiseres naar Saoedi-Arabië is vertrokken. Eiseres is in 2012 bij haar vader in Saoedi-Arabië gaan wonen en sinds die tijd hebben zij en referent elkaar niet meer gezien. Hoewel eiseres en referent op 28 december 2016 in Saoedi-Arabië met elkaar zijn gehuwd, was referent op het moment van binnenkomst in Nederland ongehuwd, waardoor beoordeeld is of sprake was van een relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. Bij verweerder bestaat het vermoeden dat dit huwelijk enkel is gesloten om een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen en dat sprake is van een schijnrelatie.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de mvv-aanvraag ten onrechte is afgewezen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Zij hebben sinds 2010 een relatie en zijn eind 2011 bij de Sheikh geweest om toestemming te vragen om samen te mogen zijn. Eiseres en referent zagen elkaar dagelijks in Daraa . Als gevolg van de oorlog is eiseres in 2012 naar Saoedi-Arabië gegaan en heeft referent kort in Jordanië verbleven waarna hij is teruggekeerd naar Syrië om Syrië uiteindelijk weer te ontvluchten. Het is niet juist dat eiseres en referent enkel zijn gehuwd om een verblijfsvergunning voor eiseres in Nederland te verkrijgen. Het standpunt van verweerder op dit punt is onvoldoende gemotiveerd. Voorts valt niet in te zien dat verweerder geen identificerend interview met eiseres en referent heeft gehouden om de feitelijke gezinsband vast te stellen. In beroep heeft eiseres nog een drietal documenten met bijbehorende vertalingen overgelegd. Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt omtrent het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht als volgt.
5.1
Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe een eigen verklaring van 13 februari 2018 omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
6. De rechtbank overweegt omtrent de beroepsgronden als volgt.
6.1.
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
6.2.
Overeenkomstig het beleid neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verleent verweerder uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, van de Vw 2000 als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Nu tussen partijen niet in geschil is dat referent op het tijdstip van binnenkomst in Nederland niet met eiseres gehuwd was, heeft verweerder terecht beoordeeld of eiseres kan worden aangemerkt als de partner van referent.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Ingevolge het beleid in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 geldt voor ongehuwde partners dat zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en dat sprake is van een duurzame, exclusieve relatie. Van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk, is in het geval van eiseres echter niet gebleken. Zo heeft eiseres geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij sinds 2010 een duurzame en exclusieve relatie met referent heeft. Het bestaan van een dergelijke relatie heeft eiseres ook niet door middel van haar eigen verklaringen en die van referent aannemelijk weten te maken. Dat zij verklaren dat zij in 2011 verloofd zijn en elkaar in de jaren 2010 tot 2012 een aantal dagen in de week zagen, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Daarbij heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres en referent op grote afstand van elkaar studeerden en dat zij op enkele uren reizen van elkaar verbleven. Van samenwoning en financiële afhankelijkheid is geen sprake geweest, zoals naar voren komt uit de verklaring van referent van 29 september 2016. De reden voor het niet samenwonen is gelegen in de omstandigheid dat eiseres Syrië reeds had verlaten op het moment dat referent het land verliet. Niets wijst erop dat eiseres om asielgerelateerde redenen het land heeft verlaten. Zij is immers legaal het land uitgereisd en verblijft sinds 2012 bij haar vader in Saoedi-Arabië op grond van familiebezoek.
6.4.
Wat betreft de overgelegde documenten met bijbehorende verklaringen overweegt de rechtbank dat eiseres hiermee ook niet heeft aangetoond een duurzame en exclusieve relatie met referent te hebben. Uit deze stukken komt weliswaar naar voren dat eiseres in 2011 middelbaar onderwijs in de provincie Daraa volgde en dat zij in de periode 2011-2012 aan de faculteit [faculiteit] van de Universiteit van Damascus studeerde, maar hieruit volgt niet dat eiseres en referent aan dezelfde universiteit hebben gestudeerd. Naar referent heeft verklaard, heeft hij immers aan de [naam universiteit] universiteit in Homs gestudeerd. Gelet op het feit dat Homs in het midden van Syrië ligt en Daraa in het zuidwesten, heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat referent heeft verklaard dat hij en eiseres elkaar bijna dagelijks zagen.
6.5.
Het betoog van eiseres dat niet valt in te zien waarom verweerder geen identificerend interview met haar heeft gehouden om de familierechtelijke relatie met referent vast te stellen, slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet aan documenten kan komen om de relatie aan te tonen. Van bewijsnood is dan ook geen sprake. Om die reden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een interview met eiseres en referent te houden.
7. Gelet op het voorgaande, is de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet aannemelijk gemaakt. Derhalve behoeven de overige beroepsgronden geen nadere bespreking.
8. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen referent heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referent kon worden afgezien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.