ECLI:NL:RBDHA:2018:8360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 23 februari 2018, wees de aanvraag van verzoekster af. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Echter, op 26 maart 2018 trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg de voorzieningenrechter om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen grond was om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten, omdat verzoekster zelfstandig met haar echtgenoot naar haar land van herkomst was teruggekeerd en er geen sprake was van tegemoetkoming door de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat er geen aanleiding was om het griffierecht terug te betalen of te vergoeden door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1354
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.K. Williams),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui)

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en hierin aangegeven zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018.
Verzoekster is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Nu de voorlopige voorziening is ingetrokken, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek dan wel aan de vraag of het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 een redelijke kans van slagen heeft.
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (dat krachtens artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard in voorlopige voorzieningsprocedures) kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten veroordelen, indien daarom tegelijk met de intrekking van het verzoek is verzocht.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grond bestaat om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Van een situatie als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is geen sprake, nu verweerder niet aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. Verzoekster is immers zelfstandig met haar echtgenoot teruggekeerd naar haar land van herkomst en heeft daarom haar verzoekschrift ingetrokken.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling dan ook af.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen aanleiding om op grond van artikel 8:82, vierde of vijfde lid, van de Awb, de griffier het griffierecht te laten terugbetalen dan wel te bepalen dat het betaalde griffierecht door verweerder geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.