ECLI:NL:RBDHA:2018:8360
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking aanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 23 februari 2018, wees de aanvraag van verzoekster af. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Echter, op 26 maart 2018 trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg de voorzieningenrechter om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen grond was om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten, omdat verzoekster zelfstandig met haar echtgenoot naar haar land van herkomst was teruggekeerd en er geen sprake was van tegemoetkoming door de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat er geen aanleiding was om het griffierecht terug te betalen of te vergoeden door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.