ECLI:NL:RBDHA:2018:8362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een inreisverbod aan een Braziliaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan eiseres, een Braziliaanse vreemdeling. Eiseres was op 10 januari 2018 in kennis gesteld van het besluit dat zij de Europese Unie onmiddellijk diende te verlaten, met een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat het inreisverbod een inbreuk maakt op haar recht op gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Tevens betwistte zij de zorgvuldigheid van het gehoor dat aan het besluit voorafging, omdat zij het proces-verbaal niet had ondertekend en zich nerveus voelde tijdens het gehoor.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van beroep tijdig waren ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de minister op grond van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd was om een inreisverbod uit te vaardigen, gezien het feit dat eiseres een terugkeerbesluit was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het gehoor niet onzorgvuldig was verlopen, ondanks de stelling van eiseres dat zij nerveus was en het proces-verbaal niet had ondertekend. De rechtbank concludeerde dat de ondertekening door de vreemdeling niet vereist is voor de geldigheid van het proces-verbaal.
De rechtbank erkende dat er een kennelijke verschrijving in het besluit was, maar oordeelde dat dit de geldigheid van het inreisverbod niet in de weg stond. Eiseres werd erop gewezen dat zij in de toekomst een aanvraag voor een verblijfsvergunning kon indienen, wat zou kunnen leiden tot opheffing van het inreisverbod. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.