ECLI:NL:RBDHA:2018:8615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
18.11203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien hij daar eerder asiel had aangevraagd. Eiser had op 5 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar het bestreden besluit van 13 juni 2018 stelde dat Duitsland verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank overwoog dat eiser in de gelegenheid was gesteld om schriftelijk te reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat, maar dat hij hiervan geen gebruik had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat verweerder had voldaan aan de voorwaarden van de Dublinverordening, waardoor een persoonlijk onderhoud niet noodzakelijk was. Eiser had niet aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van een persoonlijk onderhoud.

Daarnaast werd overwogen dat er geen bijzondere individuele feiten of omstandigheden waren die maakten dat de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan verweerder had moeten worden voorgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.11204, plaatsgevonden op 5 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Idemudia. Verweerder is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 5 februari 2018 heeft hij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 28 maart 2014 in Italië, op 17 november 2014 in Duitsland en op 4 oktober 2016 en 25 juli 2017 in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Uit het dossier blijkt dat eiser tijdens het aanmeldgehoor op 14 februari 2018 in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de omstandigheid dat Frankrijk mogelijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. Later bleek echter dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is. Op 22 maart 2018 is op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [1] een claimakkoord bereikt met de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft op 18 april 2018 aan eiser een brief gestuurd en hem daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat. Gebleken is dat eiser hier geen gebruik van heeft gemaakt. Dit alles wordt door eiser ter zitting niet langer betwist.
3. Op hetgeen eiser tegen het besluit heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat hij daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Voorts is niet langer in geschil dat eiser met betrekking tot de overdracht aan Duitsland in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op de verantwoordelijkheid van Duitsland, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de voorwaarde van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, op grond waarvan een persoonlijk onderhoud achterwege kan blijven. De rechtbank overweegt dat eiser ook niet heeft geconcretiseerd waarom het belang te worden gehoord in zijn geval dient te prevaleren boven de geboden gelegenheid voor een schriftelijke reactie. Hoewel de wens van eiser om persoonlijk te worden geïnformeerd over de wijziging van de lidstaat waaraan hij wordt overgedragen begrijpelijk is, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet opnieuw te horen. Niet is aangetoond dat eiser daardoor in zijn belangen zou zijn geschaad. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
5. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere individuele feiten of omstandigheden die maken dat hij de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De door eiser ontplooide vrijwilligersactiviteiten heeft verweerder niet als dergelijke omstandigheden hoeven aanmerken. Met betrekking tot de door eiser aangevoerde medische omstandigheden heeft verweerder zich tot slot terecht op het standpunt gesteld dat, mede uitgaande van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de medische voorzieningen in Duitsland van een gelijkwaardig niveau zijn als in Nederland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet zou opgaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013