1.5Door een administratieve omissie heeft verweerder de (afhankelijke) verblijfsvergunning van eiseres niet tegelijkertijd met de verblijfsvergunning van haar echtgenoot en stiefdochter ingetrokken, maar eerst op 4 augustus 2017 een voornemen tot intrekking uitgebracht.
Op 13 september 2017 heeft eiseres een zienswijze tegen dit voornemen ingediend.
Op 26 oktober 2017 is eiseres omtrent het voornemen gehoord.
2. Bij het thans bestreden besluit van 16 november 2017 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 oktober 2016, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij persoonlijk geen eigen problemen heeft gehad in het land van herkomst die voor haar aanleiding waren om het land te verlaten. Eiseres heeft verklaard dat haar asielrelaas afhankelijk is van de gestelde problemen van haar echtgenoot.
Met betrekking tot de stelling van eiseres in de zienswijze, dat de problemen van haar echtgenoot nog actueel zijn, heeft verweerder verwezen naar het overwogene in het eerdergenoemde besluit van 2 mei 2017. Ten aanzien van eiseres ziet verweerder dan ook geen aanleiding om tot vluchtelingschap te concluderen of om af te zien van de intrekking van haar verblijfsvergunning.
Voorts heeft verweerder overwogen dat eiseres ten tijde van de indiening van haar asielaanvraag heeft verklaard dat zij geen geloof aanhangt in het land van herkomst en dat zij deswege geen problemen heeft ondervonden. Tijdens het gehoor van 26 oktober 2017 heeft eiseres weliswaar verklaard dat het christelijke geloof haar aantrekt en zij naar Bijbelsstudie gaat, maar eiseres heeft ook verklaard dat zij niet is gedoopt of bekeerd. Aan de hand van de verklaringen van eiseres wordt derhalve vastgesteld dat eiseres niet behoort tot een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van het beleid als beschreven in de werkinstructie WBV 2017/7. Eiseres heeft bovendien verklaard dat als er problemen zijn, zij wel zal worden geholpen door familie. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres bij uitzetting in Iran een reëel risico op ernstige schade loopt als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Met betrekking tot de toets aan artikel 8 van het EVRM heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres niet tot een scheiding van het gezin leidt omdat sprake is van een gezamenlijke ontzegging van verblijf, nu de verblijfsvergunningen van haar echtgenoot en stiefdochter eveneens zijn ingetrokken.
Wat het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM betreft, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres opgebouwde persoonlijke, sociale en economische banden niet van dien aard zijn dat deze banden noodzaken tot het aannemen van opgebouwd privéleven dat beschermd dient te worden, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
De verblijfsvergunning van eiseres is afgegeven voor 1 januari 2014, derhalve voor de wetswijziging van artikel 32 van de Vw 2000. In geval van analoge toepassing van artikel 32 van de Vw 2000, dat in geval van echtscheiding bepaalde dat de partner met een afhankelijke verblijfsvergunning recht had op zelfstandig verblijf, dient eiseres eveneens in het bezit te worden gesteld van een zelfstandige verblijfsvergunning na intrekking van de vergunning van haar echtgenoot.
Eiseres is het niet eens met de stelling van verweerder dat ten aanzien van haar geen sprake is van beschermingswaardig privéleven. Eiseres heeft haar inburgeringsdiploma behaald, beheerst perfect de Nederlandse taal, draagt bij aan de Nederlandse samenleving en verricht activiteiten in het kader van het christelijke geloof. In de zienswijze is abusievelijk aangegeven dat zowel eiseres als haar echtgenoot zich bezig houden met het Bahai-geloof. Enkel de echtgenot van eiseres houdt zich daarmee bezig. Vanwege het christelijke geloof loopt eiseres gevaar voor haar leven in geval van een eventuele terugkeer naar Iran. Er dient daarom te worden afgezien van intrekking van haar verblijfsvergunning.
Voorts heeft eiseres te vrezen voor haar leven in verband met het geloof van haar echtgenoot en het ontbreken van bescherming van de zijde van haar familie. Die hebben haar immers gewaarschuwd niet te huwen met iemand die het Bahai-geloof aanhangt.
Bij aanvullende gronden van 15 juni 2018 heeft eiseres aangevoerd dat zij en haar echtgenot inmiddels zijn bekeerd tot het christendom, zeer actief zijn binnen een evangelische gemeente en inmiddels zijn gedoopt. Eiseres wordt bovendien gechanteerd door haar ex-partner in Iran. Eiseres en haar gezin hebben hun leven in Nederland opgebouwd in een situatie van rechtmatigheid en konden niet bevroeden dat de rechtmatigheid van hun leven zou kunnen eindigen. De echtgenoot van eiseres heeft uit emotionele overwegingen, het overlijden van zijn moeder, door een ondoordachte actie het leven van zijn gezin op het spel gezet door voor een kort verblijf naar Iran te gaan. De belangen van eiseres om hier in Nederland te mogen verblijven dienen te prevaleren boven het belang van verweerder dat met de intrekking van de verblijfsvergunning is gediend.
4. De rechtbank overweegt het volgende.