Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 juni 2018;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 20 juni 2018;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 25 juni 2018.
Rechtbank Den Haag
Op 3 juli 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van Zwammerdam Grond en Wegen B.V. tegen mr. M.J. Alt-van Endt. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 18 juni 2018, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster niet ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De wrakingsgronden waren gebaseerd op verschillende gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan in de procedure tussen verzoekster en Van der Werff Infra B.V., waarbij verzoekster meende dat de rechter vooringenomen was. De rechter had echter geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat zij niet onpartijdig was.
De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die aanleiding geven tot de wraking zich voordoen. Verzoekster had de relevante gebeurtenissen, die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, al eerder kunnen aanvoeren, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat verzoekster geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en het indienen van het verzoek. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het verzoek ingaan.
De beslissing van de rechtbank was dat verzoekster niet ontvankelijk werd verklaard in het wrakingsverzoek en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.