ECLI:NL:RBDHA:2018:8817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
C/09/555052/KG RK 18-877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid wrakingsverzoek in civiele procedure

Op 3 juli 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van Zwammerdam Grond en Wegen B.V. tegen mr. M.J. Alt-van Endt. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 18 juni 2018, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster niet ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De wrakingsgronden waren gebaseerd op verschillende gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan in de procedure tussen verzoekster en Van der Werff Infra B.V., waarbij verzoekster meende dat de rechter vooringenomen was. De rechter had echter geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat zij niet onpartijdig was.

De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die aanleiding geven tot de wraking zich voordoen. Verzoekster had de relevante gebeurtenissen, die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, al eerder kunnen aanvoeren, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat verzoekster geen redelijke verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en het indienen van het verzoek. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het verzoek ingaan.

De beslissing van de rechtbank was dat verzoekster niet ontvankelijk werd verklaard in het wrakingsverzoek en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/42
zaak-/rekestnummer: C/09/555052 KG RK 18-877
kenmerk: C/09/477858 HA ZA 14-1310
datum beschikking: 3 juli 2018
Beslissing van 3 juli 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Zwammerdam Grond en Wegen B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
advocaat: mr. E. de Jongh,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. M.J. Alt-van Endt,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Van der Werff Infra B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
advocaat: mr. W.P.M. Mulder,
hierna te noemen: belanghebbende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 juni 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 20 juni 2018;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 25 juni 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen mr. E. de Jongh namens verzoekster en mr. W.P.M. Mulder namens belanghebbende. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. Mulder heeft tijdens de mondelinge behandeling met overgelegde spreekaantekeningen de visie van belanghebbende op het wrakingsverzoek naar voren gebracht.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/477858 HA ZA 14-1310 tussen verzoekster en belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek de volgende omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
2.2.1.
Bij tussenvonnis van 21 juni 2017 heeft de rechter de belanghebbende opgedragen bewijs te leveren, waarbij is bepaald dat, indien belanghebbende getuigenbewijs wenste te leveren, zij ook schriftelijk bewijs kon leveren uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Tijdens het getuigenverhoor van 17 november 2017 heeft de rechter desalniettemin toegestaan dat een getuige, te weten de bestuurder van belanghebbende, een aangepaste urenverantwoording in het geding bracht.
2.2.2.
Tevens heeft de rechter tijdens dit getuigenverhoor goedgevonden dat een getuige een gedetailleerde urenverantwoording aan de rechter toonde, zonder dat verzoekster deze stukken kende of had kunnen kennen.
2.2.3.
Door belanghebbende is op 21 februari 2018 een conclusie na enquête genomen, met als bijlage een 63 pagina’s tellende productie (productie 66). Ondanks bezwaren van verzoekster daartegen heeft de rechter deze conclusie toegestaan. Het daarop gevolgde verzoek tot heroverweging is bij rolbeschikking van 4 april 2018 afgewezen, waarbij de enquête heropend is. Deze beschikking geeft blijk van vooringenomenheid omdat belanghebbende aldus nogmaals en ten onrechte gelegenheid krijgt tot bewijslevering.
2.2.4.
Vervolgens is een datum voor getuigenverhoor aan de zijde van belanghebbende bepaald op 15 juni 2018. Op 6 juni 2018 heeft de rechter het initiatief genomen om te informeren welke getuigen belanghebbende wil horen. Gelet op het bepaalde in artikel 170 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is deze vraag aan belanghebbende onbegrijpelijk. Als de partij getuigen niet, of niet tijdig opgeeft, komt dat immers voor risico van die partij.
2.3.
Ter zitting heeft verzoekster daaraan nog toegevoegd dat de genoemde wrakingsgronden ook bij elkaar genomen grond voor wraking opleveren. Het heropenen van het getuigenverhoor was volgens verzoekster de druppel die de emmer deed overlopen. Verzoekster had de rechter hiermee op de geplande zitting van 15 juni 2018 willen confronteren, maar omdat deze zitting door ziekte van de rechter niet doorging, is besloten het onderhavige wrakingsverzoek in te dienen.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Verkort weergegeven is zij van mening dat zij niet vooringenomen is noch dat zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.

4.Het standpunt van belanghebbende

4.1.
Belanghebbende is van mening dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. De rechter heeft de procedure ‘on track’ gehouden overeenkomstig het geldende procesrecht. Van enige vooringenomenheid van de rechter is in deze zaak geen sprake volgens belanghebbende.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
5.2.
Het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn aan haar bekend geworden op 17 november 2017, 21 februari 2018, 4 april 2018 en 6 juni 2018. Het wrakingsverzoek is gedaan op 18 juni 2018. Verzoekster heeft ter zitting te kennen gegeven dat het wrakingsverzoek is ingegeven door een opeenstapeling van gebeurtenissen, waarbij de rolbeschikking van 4 april 2018 de druppel was die de emmer deed overlopen. Daargelaten het tijdsverloop sinds 17 november 2017, heeft zij voor het niet indienen van een wrakingsverzoek in de periode tussen 4 april 2018 en 18 juni 2018 geen redelijke verklaring gegeven, anders dan dat zij de rechter ter zitting van 15 juni 2018 met het voornemen tot wraking had willen confronteren. Conclusie is dat verzoekster het verzoek te laat heeft ingediend. Verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. E. de Jongh;
• de belanghebbende p/a haar advocaat mr. W.P.M. Mulder;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.F. Hesselink, mr. H.W. Vogels en mr. D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.