ECLI:NL:RBDHA:2018:8829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
09/852205-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 24 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn vier à vijfjarige nichtje. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. Gedurende deze proeftijd moet de verdachte zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling door De Waag. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd tussen 5 november 2015 en 26 maart 2017, waarbij het slachtoffer, geboren in 2011, nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de aangifte van de moeder van het slachtoffer als bewijs gebruikt. De verdachte heeft tijdens het proces zijn daden erkend en heeft aangegeven dat hij hulp zoekt voor zijn problematiek. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 3.960,06 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan de voorwaarden die zijn gesteld door de reclassering, om zo de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852205-17
Datum uitspraak: 24 juli 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 maart 2018 (regie) en 10 juli 2018 (inhoudelijk)
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.D. Verwoerd naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 november 2015 tot en met 26 maart 2017 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- naar beneden laten trekken van zijn (onder)broek door die [slachtoffer] en/of
- urineren in de aanwezigheid van die [slachtoffer] en/of tijdens het urineren zijn penis door die [slachtoffer] vast te laten houden en/of af te laten schudden en/of
- vast laten pakken/houden van zijn penis door die [slachtoffer] en/of zichzelf daarbij af te trekken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – zoals vervat in haar schriftelijke pleitnota – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder het eerste en het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, nu deze feiten enkel steun vinden in de verklaring van verdachte en het dossier hiervoor geen andere bewijsmiddelen bevat. Hieruit volgt volgens de raadsvrouw eveneens dat een kortere periode kan worden bewezen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 6 april 2017 heeft [moeder slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochtertje [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , gepleegd door haar zwager [verdachte] (hierna: verdachte). Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] in de nacht van zaterdag 25 maart 2017 op zondag 26 maart 2017 bij haar zus en verdachte in Alphen aan den Rijn is blijven slapen. In het begin van de zondagmiddag bleek [slachtoffer] haar knuffeltje vergeten te zijn en is verdachte met [slachtoffer] terug gegaan naar diens huis. [2]
Die avond vertelde [slachtoffer] , toen zij door aangeefster in bad werd gedaan, dat verdachte aan zijn piemel had zitten schudden, dat er melk uit kwam en dat hij dat spoot in een handdoek. Aangeefster heeft hierop haar vader gebeld, waarna [slachtoffer] tegenover hem het vorengaande herhaalde. Ook zei [slachtoffer] dat zij de piemel van verdachte moest vasthouden. [3]
Op 19 mei 2017 is [slachtoffer] gehoord in een kindvriendelijke studio [4] , waarbij zij onder meer heeft verklaard dat zij aan een piemel heeft geschud, dat daar melk uit kwam en dat ze deze moest vasthouden. [5] Ze heeft verklaard dat [verdachte] met zijn piemel had geschud. [6]
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad op een zondag eind maart (de rechtbank begrijpt: 2017) met [slachtoffer] naar zijn woning is gegaan om een knuffel op te halen die zij had laten liggen. Daar aangekomen heeft hij haar een seksfilmpje laten zien waarop een man klaarkomt en heeft hij haar gevraagd of ze dat ook wilde zien. Hierop is verdachte met [slachtoffer] naar de slaapkamer gegaan, heeft hij een handdoek gepakt en op het bed gelegd, heeft hij zijn broek losgedaan en heeft hij gemasturbeerd voor [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] met haar hand zijn piemel laten aanraken. Verdachte is hierop klaargekomen in de handdoek. [7]
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een jaar daarvoor ook bij hem had gelogeerd en dat hij haar hierbij, toen hij ging plassen, zijn piemel heeft laten vasthouden. [8] Verdachte heeft vervolgens gevraagd of [slachtoffer] er nog aan wilde schudden, hetgeen zij ook deed. [9]
Verdachte denkt dat [slachtoffer] vier was, toen zij voor het eerst bij hem en zijn vriendin logeerde. [10] [slachtoffer] trok toen zijn broek naar beneden. Verdachte heeft haar toen naar zijn piemel laten kijken en haar eraan laten zitten met haar handen. Dit betrof hetzelfde weekend als het incident op het toilet. [11]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, de aangifte van [moeder slachtoffer] , het studioverhoor van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het ten laste gelegde in alle onderdelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, zoals betoogd door de raadsvrouw, ‘dubbel belegd’ hoeft te zijn met bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 5 november 2015 tot en met 26 maart 2017 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- naar beneden laten trekken van zijn (onder)broek door die [slachtoffer] en
- urineren in de aanwezigheid van die [slachtoffer] en tijdens het urineren zijn penis door die [slachtoffer] vast te laten houden en af te laten schudden en
- vast laten pakken/houden van zijn penis door die [slachtoffer] en zichzelf daarbij af te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland, ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, een contactverbod met [slachtoffer] , haar ouders, haar broertje en haar zusje en andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten het meewerken aan het convenant tussen reclassering en politie, bereikbaar zijn voor de reclassering, behandelaren en begeleiders, het verschaffen van zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding aan de reclassering, het verbod om, met uitzondering van zijn zoontje, contact te zoeken met minderjarigen en het vermijden van het downloaden van kinderporno.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en om – mede gelet op de houding van verdachte, het belang van de voortzetting van de behandeling van verdachte en het oordeel van Reclassering Nederland en de GZ-psycholoog van De Waag – een combinatie op te leggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf onder de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport. De raadsvrouw heeft voorgesteld om de voorwaarde, inhoudende dat verdachte, met uitzondering van zijn zoontje, op geen enkele wijze contact zal hebben met minderjarigen, te wijzigen in die zin dat verdachte, met uitzondering van zijn zoon, op geen enkele wijze één op één contact zal hebben met minderjarigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds vier à vijfjarige nichtje. Verdachte heeft met zijn handelen zijn nichtje op zeer jonge leeftijd op zeer ongepaste wijze geconfronteerd met seksualiteit en heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten voor slachtoffers langdurige gevolgen kunnen hebben voor hun psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die door de moeder van het slachtoffer is opgesteld, volgt dat het slachtoffertje veel last heeft gehad van het gebeurde. Ze had nachtmerries en is van een vrolijk meisje veranderd in een meisje dat moeilijk mensen in vertrouwen kan nemen, schuldgevoelens heeft en vaak boos is. Bij haar is PTSS geconstateerd, waarvoor zij thans nog steeds wordt behandeld. Verdachte heeft door zijn gedrag het vertrouwen dat het slachtoffer en haar familie in hem als familielid hadden, ernstig heeft beschaamd
.
Documentatie
De rechtbank heeft meegewogen dat uit het strafblad van verdachte van 13 juni 2018 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 5 mei 2018. Hieruit blijkt dat verdachte jarenlang seksuele gevoelens voor minderjarigen heeft weggestopt en dit uiteindelijk niet meer in de hand heeft weten te houden. Verdachte heeft zich na zijn verhoor bij de politie voor behandeling gemeld bij De Waag. Aldaar is bij hem pedofilie van het niet exclusieve type vastgesteld. Risicofactoren zijn de emotionele identificatie met kinderen, sociale afwijzing /eenzaamheid, ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden, seksuele motivatie /preoccupatie en deviante seksuele interesse. Beschermende factoren zijn onder meer dat er bij verdachte sprake is van een normale intelligentie, een empathisch vermogen, positieve levensdoelen en een ondersteunend sociaal netwerk. Daarnaast is verdachte gemotiveerd voor behandeling en is hij hier reeds mee gestart. Zijn vriendin is actief betrokken bij de behandeling en bij het veiligheidsplan dat met De Waag en Veilig Thuis is opgemaakt. Ook zijn er afspraken gemaakt ten aanzien van hun twee jaar oude zoontje.
De kans op recidive wordt op korte termijn als laag ingeschat. Verdachte neemt de volle verantwoordelijkheid voor het delict op zich. Er zijn echter wel duidelijke seksuele gevoelens voor minderjarigen aanwezig. Om de kans op recidive ook op lange termijn laag te houden, wordt het van belang geacht dat verdachte door een behandeling zich nieuwe copingvaardigheden eigen maakt, controle krijgt over zijn seksuele impulsen en dat hij leert hoe op een adequate manier invulling te geven aan zijn seksuele behoeftes.
Geadviseerd wordt om een straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht bij Reclassering Nederland, behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, een contactverbod met het slachtoffer en andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten dat verdachte meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving, dat verdachte ervoor zorgt dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders, dat verdachte de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verleent om referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk en dat verdachte, met uitzondering van zijn zoontje, op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen.
De op te keggen straffen
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte dat hij zowel bij de politie als ter terechtzitting volledig openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte lijkt te begrijpen wat hij zijn nichtje heeft aangedaan en geeft aan dit verschrikkelijk te vinden voor zijn nichtje en haar ouders. Met deze houding, het vrijwillig oppakken van hulpverlening en het vervolgens consequent nakomen van alle afspraken in het kader van zijn behandeling, laat verdachte zien dat hij de door hem aangericht schade voor zover mogelijk wil herstellen en herhaling in de toekomst wil voorkomen.
De rechtbank is op grond van het vorengaande van oordeel dat, hoe zeer ook in het algemeen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur als reactie op een dergelijk delict in aanmerking komt, in dit specifieke geval het opleggen daarvan niet passend is. De begrijpelijke roep om vergelding vanuit de maatschappij legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte. Het is wenselijk het reeds ingezette behandeltraject dat al een jaar lopende is, niet te doorkruisen. Daarmee is uiteindelijk ook de maatschappij gediend. De slotsom is dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd die niet langer is dan de tijd die hij al in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal aan hem een lange voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een werkstraf van aanmerkelijke duur als na te melden worden opgelegd. Het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf dient om te voorkomen dat verdachte opnieuw een dergelijk strafbaar feit begaat en hij tegelijkertijd, indien nodig verplicht, de benodigde behandeling voor zijn problemen krijgt.
Aan deze voorwaardelijke straf zal een aantal van de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een (werkbaar) contactverbod, een verbod om contact te zoeken met minderjarigen en het door de officier van justitie gevorderde verbod op het downloaden van kinderporno.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.960,06.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.960,06.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.960,06, subsidiair 49 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat onvoldoende is onderbouwd dat de geleden schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte en dat de door de benadeelde partij vergelijkbaar genoemde zaak waaraan wordt gerefereerd, niet kan worden vergeleken met hetgeen verdachte heeft gedaan. De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten’, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van
€ 3.750,00 inclusief de tot de dag van deze uitspraak verschenen rente toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.960,06.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 210,06 ) met ingang van 26 juni 2018, de dag waarop de vordering is ingediend;
- over de immateriële schade (€ 3.750,00) met ingang van 24 juli 2018.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.960,06, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 210,06 vanaf 26 juni 2018, en over een bedrag van € 3.750,00 vanaf 26 maart 2017, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
149 (honderdnegenenveertig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn pedoseksuele gevoelens;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer] , een bedrag van € 3.960,06, zijnde een bedrag van € 210,06 ter zake van
materiële schadeen een bedrag van € 3.750,00 ter zake van im
materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade daarover vanaf 26 juni 2018 en de immateriële schade vanaf 24 juli 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.960,06 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 210,06 vanaf 26 juni 2018, en over een bedrag van € 3.750,00 vanaf 24 juli 2018, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 49 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. J.W. du Pon, rechter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017087152, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 93).
2.Proces-verbaal aangifte [moeder slachtoffer] , pagina 27.
3.Proces-verbaal aangifte [moeder slachtoffer] , pagina 28.
4.Proces-verbaal omstandigheden verhoor getuige in kindvriendelijke studio, pagina 41.
5.Geschrift te weten uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer] , pagina 43.
6.Geschrift te weten uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer] , pagina 44.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 59, laatste alinea.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 61.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 69.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 67.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 68.