In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die vanuit Nigeria naar Nederland is geïmmigreerd, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een verzoek ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling met betrekking tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2015, waarbij een bedrag van € 9.575 teruggevorderd werd. De Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, wat eiseres aanvocht.
De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig stopzetten van de kinderopvangtoeslag, ondanks dat er geen recht op deze toeslag bestond, als ernstige nalatigheid kan worden aangemerkt, maar dat deze nalatigheid niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres had verklaard dat zij door mensensmokkel in de prostitutie was beland en leed aan een posttraumatische stressstoornis, waardoor zij niet in staat was om haar administratieve zaken goed te regelen. De rechtbank achtte haar verklaringen geloofwaardig en concludeerde dat de Belastingdienst ten onrechte het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling had afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de Belastingdienst op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.