ECLI:NL:RBDHA:2018:9171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die vanuit Nigeria naar Nederland is geïmmigreerd, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een verzoek ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling met betrekking tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2015, waarbij een bedrag van € 9.575 teruggevorderd werd. De Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, wat eiseres aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig stopzetten van de kinderopvangtoeslag, ondanks dat er geen recht op deze toeslag bestond, als ernstige nalatigheid kan worden aangemerkt, maar dat deze nalatigheid niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres had verklaard dat zij door mensensmokkel in de prostitutie was beland en leed aan een posttraumatische stressstoornis, waardoor zij niet in staat was om haar administratieve zaken goed te regelen. De rechtbank achtte haar verklaringen geloofwaardig en concludeerde dat de Belastingdienst ten onrechte het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling had afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de Belastingdienst op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/1339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: N. Ferrier),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de hierna onder 2 te noemen beschikking bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 29 januari 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 19 februari 2018 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is per 17 november 2010 vanuit Nigeria naar Nederland geïmmigreerd. Eiseres heeft een zoon, geboren op [geboortedag] 2012.
2. Eiseres heeft bij brief van 21 augustus 2017 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend ter zake van een terugvorderingsbeschikking, betrekking hebbend op te hoog verleende voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2015. Het totaal bedrag van de terugvordering bedraagt € 9.575. Bij beschikking van 28 september 2017 heeft verweerder dit verzoek niet ingewilligd. Wel heeft hij op grond van de zogenoemde standaardbetalingsregeling uitstel van betaling verleend voor 24 maanden onder de voorwaarde dat eiseres € 399 per maand afbetaalt, waarbij de eerste termijn uiterlijk op 31 oktober 2017 dient te zijn voldaan.
3. Bij beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Uit coulance heeft verweerder een nieuwe ingangsdatum gehanteerd, waarbij de uiterste betaaldatum van de eerste termijn is gesteld op 28 februari 2018 en is bepaald dat de laatste termijn voor 30 januari 2020 dient te zijn betaald.
Geschil4. In geschil is of verweerder terecht het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling heeft afgewezen en het bedrag van de afbetalingsregeling op € 399 per maand heeft gehandhaafd.
Beoordeling van het geschil
5. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling) kan verweerder op schriftelijk verzoek van belanghebbende een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op diens betalingscapaciteit zoals bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Deze bepaling is, gelet op artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling, niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. In het onderhavige geval dient te worden beoordeeld of het ontstaan van de terugvordering betreffende de kinderopvangtoeslag het gevolg is geweest van opzet of grove schuld van eiseres. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden meegewogen.
6. Verweerder heeft gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van grove schuld. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
7. Niet in geschil is dat eiseres in 2015 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang en dat zij pas voor het eerst bij brief van 5 juli 2016 aan verweerder heeft meegedeeld dat haar kind in 2015 niet naar een kinderopvang is geweest.
8. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij via mensensmokkel in de prostitutie is beland en dat zij hierdoor leidt aan een posttraumatische stresssyndroom en een psychotische stoornis en dat zij geen Nederlands spreekt. Voorts heeft zij verklaard dat zij destijds voor haar administratieve zaken werd begeleid door een medewerker van vluchtelingenwerk, dat zij aan deze medewerker begin januari 2015 heeft gemeld dat haar zoon niet meer naar de kinderopvang ging, dat vluchtelingenwerk haar brieven van verweerder ontving en dat zij er vanuit ging dat indien er iets niet klopte met de kinderopvangtoeslag haar begeleider bij vluchtelingenwerk dit voor haar recht zou zetten. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig. Onder deze omstandigheden kan het niet tijdig stopzetten van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2015, terwijl er strikt genomen geen recht op deze toeslag bestond, in dit geval weliswaar als ernstige nalatigheid worden aangemerkt, maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank eiseres niet worden aangerekend. Verweerder heeft dan ook het verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling ten onrechte afgewezen.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling zal in bezwaar opnieuw moeten worden beoordeeld met inachtneming van deze uitspraak.

Proceskosten

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)